Omdat ik, uit hemelse schrik voor dat virus, zo weinig mogelijk inkopen ga doen om onzen buik enigszins vol te krijgen, was het gisterenmorgen toch nog eens van dat. Dus naar onze plaatselijke Spar voor kippenbillen voor onze Harley, want dat beestje moet ook eten. Sla, tomaten, komkommer, bloemkool en wortelen, Noilly Prat voor mijn vissaus, die ze niet hadden, en een doos Kingkrab om krabsla te maken.
Het is natuurlijk niet alleen voor die inkopen dat ne mens is wil buitenkomen, maar ook in de hoop dat ge nog eens iemand tegenkomt die ge kent voor nen babbel. De laatste tijd krijg ik zelfs de neiging vreemde mensen aan te spreken bij gebrek aan beter. Maar dan verslijten ze je zonder twijfel voor nen halve zool, dus dan maar liever niet. Maar gisteren had ik eindelijk is dikke chance en het waren er ineens vier die ik kende, waaronder onze vroegere kapster. Omdat we er alle twee verschrikkelijk uitzien met ons kapsel, was het de evidentie zelf om haar proberen te overhalen clandestien (in den donkere, heimelijk, verborgen, zelfs in de kelder of verkleed én uiteraard NA de avondklok midden in de nacht, kwestie de aandacht van de polies niet te trekken) ons haar te willen komen knippen. Maar de schijtebroek was totaal niet over te halen om de wet te overtreden, zelfs niet voor veel geld.
Dus vannacht liggen we in ons bed en we zijn over heel die haarhistorie druk aan ’t discussiëren, want Fons vindt dat hij heel gemakkelijk mijn haar zelf kan afscheren met zijn tondeuse. Zelfs onder den douche schijnt dat ding te marcheren (de zot, die denkt da kik geëlektrocuteerd wil worden zeker met dien draad in de pries). Hij zei: “t Is heel gemakkelijk, eerst scheren, dan wassen en daarna föhnen we dat. Ik lag plat van ’t lachen en zeg hem dat iedere normale mens dat nen haardroger noemt en gene feun. Ik zeg tegen hem: “Nen echte Föhn is een warme droge wind, die vaak aan de Noordzijde van de Alpen waait en niet dient om je haar te drogen in de Wildert. Hier noemen wij dat nen haardroger en daarenboven het enige dat over d’Alpen en d’oceanen waait is die covid-19, allé, volgens Maggie De Block toch, en daar is ’t ook nog niet goed mee gekomen dus ge blijft met die tondeuse van mijne kop. En weten jullie wat die tegen mij durfde zeggen? “Gij schetkont, nu moet het ineens in ’t schoon Nederlands nen haardroger zijn.” en dan begint hij natuurlijk weeral over mijn Antwerps dialect: “Gij met awe lantoer, ne parlefon, de facteur, da ge der ’t scheit van krijgt, e bonen op de wijk leggen en ‘t zitter weeral tegen, is dat dan allemaal zo’n schoon taal? Ik spreek tenminste netjes en ik zeg FEUN.”
Ikke natuurlijk in me gat gebeten, want met al die coronatoestanden zennek nogal rap oep men tenen getrapt, en zeg nijdig: “Gij kunt geen schoon Nederlands spreken, want ge komt van Kalmthout!” en draaide mijne rug naar hem en zweeg in doodse, voor zijn toekomst, héél gevaarlijke stilte. Hij: “Wadist schatteke, zedde weeral kwaad?” Die ‘weeral’ was er teveel aan, dus ik hou die doodse stilte vol. Ik asem zelfs meer dan vier minuten niet, want dan weet ik dattem ongerust wordt en denkt da’k dood zen en dan begintem te panikeren en dat vind ik dan weer plezant. Hoe ongeruster dat ne man is, hoe liever dat hij je ziet en dat moet regelmatig is getest worden. Kwestie van orde op zaken te stellen en te laten doordringen wat hij zal missen als ik er niet meer zou zijn.
Maar ik denk dat mijn testen niet meer zullen helpen, want hij zei: “Als je wil doen alsof je dood bent, slaap dan maar voort en ik zie je morgenvroeg wel….., na 21 jaar pakt dat niet meer zene smoelentrekker.”
En dan ben ik voor mijn eigen veiligheid maar terug gaan ademen en heb heel lief … “Slaapwel” gezegd. Maar dacht bij mijzelf: Allé, hij begint eindelijk wat Antwaarps te kennen want smoelentrekker is wel degelijk plat Antwaarps.
Jeannine