Toen het licht werd leek het mannetje te dommelen. Edith stond op en rende naar buiten. Haar buurman kwam net de deur uit.
“Buurman, alsjeblieft. Er zit zo’n enge, vieze man in mijn huis. Help me.”
Vol walging keek hij haar aan. Hij vond haar vreselijk: altijd vies en dronken. Eeuwig dat gesjouw met vuil en etensresten en nu dit weer. Haar adem, die stonk naar de drank van gisteren, deed hem terugdeinzen. Ze trok hem aan zijn arm mee naar binnen. Lichtelijk overrompeld liet hij zich meetrekken, de vrijwel lege flat in. Hier en daar stond wat krakkemikkig meubilair, maar eigenlijk was het nog niet zo’n puinhoop als hij verwachtte. In de slaapkamer lag een matras, wat kleding op een hoop en een paar lege wijnflessen in de hoek.
“Wat wilt u nu eigenlijk, mevrouw? Ik zie niemand, misschien zou u wat minder moeten drinken. Ziet u toevallig ook roze olifanten? Dag mevrouw, ik moet naar mijn werk.”
Ongeduldig schudde hij haar hand af en beende de flat uit.
Edith keek hem na en liep toen de flat door. Het mannetje was weg. Hoe hij weg had kunnen komen was haar een raadsel, maar nu was ze mooi van hem af. De rest van de dag sloot ze zich op in haar woning. Af en toe keek ze uit het raam, maar ze zag hem niet meer. Tot de avond viel.
Ze hoorde zijn gehijg en geschuifel voor ze hem zag.
Ontzet zag ze hem de kamer binnenkomen, hij scheen nog havelozer dan vannacht. Hoe hij haar woning in had kunnen komen wist ze niet, maar de wanhoop schoot als een bliksemschicht door haar lichaam. Ze liet zich op de matras vallen en huilde zoals ze lang niet had gedaan. Het kreunende lachen achter maakte duidelijk aan dat het mannetje zich amuseerde, hij vond haar verdriet en angst kennelijk heel erg grappen.
Vanaf dat moment was het mannetje altijd in haar flat. Dat Edith de enige was die hem scheen te zien verontrustte haar op een gegeven moment niet meer. Misschien kwam het wel van de drank, wat dan nog? Niets interesseerde haar nog, overleven was het belangrijkste en als vanouds schuimde ze de straten af. Op dagen dat ze niets had, ook geen eten of drank, had het mannetje het nog het meest naar zijn zin. Hij leek dikker en minder haveloos, alsof hij groeide in haar ellende.
Op een dag liep Edith over een plein waar markt was geweest. Ze vond een mooie bloempot waar een hoekje uit was en ergens anders een potje met mini zonnebloemen waar er eentje van geknakt was.
Met een paar takjes spalkte ze de geknakte bloem en zette hem in de beschadigde pot. Met de mooie kant naar voren leek het nog heel wat. Blij zette Edith hem thuis in de vensterbank. De hele kamer scheen er van op te fleuren.
Achter haar kwamen de bekende schuifelende voetstappen de kamer binnen. Abrupt hielden ze op. Edith draaide zich om en zag het mannetje vol walging naar de plant kijken.
Het leek alsof hij terugdeinsde; hij draaide zich om en ging in een hoek van de kamer boos zitten kijken.
Niet zo lang daarna kreeg Edith bericht van de belasting dat ze wat geld terug kreeg. De lente was in volle gang toen het afschrift binnenkwam met de melding dat het geld gestort was..
In eerste instantie rekende ze uit hoeveel drank ze hiervoor kon kopen, maar iets in haar, iets heel vaags, deed haar verlangen naar een normaal leven. Ze nam wat geld op en begon op zaterdagen rommelmarkten van scholen en kerken af te lopen, waar ze af en toe best aardige dingen kon kopen, voor weinig geld. Haar flatje kreeg een heel ander aanzien, het werd er gezelliger en fleuriger. Edith zag het ook als investering: kon ze het later weer verkopen, als ze geld nodig had. Maar tegelijkertijd ging het met het mannetje steeds slechter: hij werd magerder en havelozer. Iedere keer als Edith met iets thuiskwam dat er best aardig uitzag, blies hij naar haar als een kwade kat.
Met blikken vol haat volgde hij haar, zijn vieze lucht met zich meenemend.
Toen Edith een keer thuiskwam met een mooie, ingelijste poster keek hij alsof hij haar aan wilde vliegen. Maar haar aanraken kon hij kennelijk niet. Edith was nog steeds bang voor hem, maar was ook aan hem gewend. Alleen snapte ze niet waarom hij magerder werd en woedend reageerde op alle verbeteringen in haar flat.
Omdat haar woonomgeving aangenamer werd, ging ze zich lekkerder voelen. Ze kleedde de flat aan en maakte hem gerieflijker. Omdat ze dit zelf presteerde, vond ze zichzelf wat aardiger en minder waardeloos.
Als reactie ging ze wat minder drinken; ze probeerde meer leuke dingen te kopen. Tenslotte was haar flat bijna leeg geweest. Op een dag was er een kledingbeurs in de buurt. Ze ging er naartoe en kwam terug met drie vuilniszakken aardige kleding. Er was ook een tafeltje met allerlei zeepjes en shampoos geweest waar ze ook van had ingeslagen.Tot die tijd had ze af en toe een beetje onder de douche gestaan, hoofdzakelijk om een beetje nuchter te worden, maar nu waste ze haar haren grondig, gebruikte zeep en douchegel en naderhand bodylotion. Ze deed wat van de ‘nieuw’ gekochte kleding aan en voelde zich een compleet ander mens: als iemand die ze vroeger was geweest.
Toen ze de kamer binnenliep gaf het mannetje een kreet van ontzetting en deinsde terug, de armen in afweer voor zich uitgestrekt. Jammerend ging hij in een hoek in de gang zitten. Edith liep hem achterna en deed de buitendeur open. Hij kroop naar een andere hoek van de gang en bleef daar kwaadaardig zitten kijken. Peinzend ging Edith zitten, schonk een glas wijn in dacht na. Een paar uur later zat ze nog zo, haar wijn onaangeroerd op tafel.
Voor het eerst in lange tijd ging ze nuchter naar bed.
De volgende ochtend stond Edith vroeg op met een vastberaden trek op haar gezicht. Ze had niet veel geslapen, maar wel heel veel nagedacht. In de kamer zat het mannetje en wees uitnodigend op de wijn waar ze normaal mee ontbeet. Nu nam ze een glas water, knapte zich zo goed mogelijk op en besloot wat make-up en gezichtsverzorging te kopen. Ze wierp nog een blik op het mannetje en zei: “Het is genoeg geweest, IK ben belangrijk en ik weet nu hoe ik je weg moet krijgen.”
Het mannetje lachte, maar zijn hijgende gekreun had een onzekere ondertoon. Edith sloeg de buitendeur achter zich dicht en roffelde de trap af.
Aan het eind van de middag kwam ze weer thuis. Haar boodschappentas zaat vol groente en fruit, koffie en verzorgingsspullen. Een grote bos bloemen en een mooie plant ompleteerden het geheel.
Het mannetje bekeek het en kreunde van ontzetting. Edith liep op hem af: “Het is genoeg geweest. Ik heb een baan via een uitzendbureau en maandag begin ik. Ik krijg een redelijk salaris en heb me ingeschreven voor een cursus, die de nieuwe werkgever betaalt. Nooit zal ik meer laveloos langs de straten zwerven, honger hebben of vuil meenemen. Je tijd is om, zoek een ander slachtoffer.”
Ze liep de gang in en opende de buitendeur. Het mannetje schuifelde naar buiten, kwaadaardig grommend. Hij hompelde de trap af en Edith hoorde de deur beneden dichtslaan. Volkomen tevreden ging ze op het balkon staan en keek het mannetje na die woedend omhoog keen en zijn vuist naar haar schudde.
Ze wuifde hem vrolijk na: het was haar gelukt Armoede het huis uit te jagen.
Binnenkort een nieuw vervolgverhaal van Lieve Wiesda!