grens

Grens, deel twee van het vervolgverhaal van Lieve Wiesda

Half vijf ’s morgens werd er aan de deur geklopt. Ken kwam binnen met zijn shirt over de arm. “Op me liggen wachten? Bezorgd? Ik heb jou geen enkel moment gemist, jammer dat ze zo vroeg weg moest.”
Dit was bij Pam het moment dat haar grens werd overschreden en als Ken niet zo’n lompe boer was geweest had hij dit in haar ogen kunnen zien.

De volgende ochtend reden ze weg voor het licht werd. Pam had kortweg de koffers gepakt en gezegd dat ze niemand meer onder ogen wilde komen. Hij kon kiezen: mee of blijven. Dit was de eerste keer dat ze van zich af beet en Ken kon alleen neerbuigend reageren. De sleutel gaf ze af in de lobby, de man die daar zat had ’s avonds in de bar koffie zitten drinken. “Alles goed? Ik zag een camper wegrijden en dat mens heeft uitgecheckt.”
“Alles goed en de rest gaan we nog wel zien.” En zonder verder iets te zeggen liep ze weg. Ze stapte in en niemand zag hen wegrijden.

Luid gapend zat Ken naast haar. Hij had haar opgedragen te rijden: hij was te moe. Zodra de zon opkwam voelde je de hitte op de ramen en dus was de airco al gauw broodnodig. Na een uur rijden stopten ze en gingen de auto even uit.
Heet was het en meteen herinnerde Pam de waarschuwing van de avond ervoor: zorg dat je voorbereid bent. Als er iets gebeurt overleef je het niet. Snel stapten ze de auto weer in met de airconditioning op laag. Eigenlijk was het niet verstandig die te gebruiken in verband met oververhitting van de motor.
Ze zagen een weg die de bergen in ging. Niet geplaveid, kiezels en zand vormden het pad en hier en daar diepe kuilen. “Nou, ga daar die weg maar eens in.”
“Je weet wat ze gezegd hebben en geadviseerd zoiets niet te doen.” “Wijf, wat heb ik ooit in je gezien. Afslaan zeg ik je.”
Ze reden een eind over de slechte weg. Hobbels en kuilen zorgden ervoor dat je niet harder kon dan zo’n dertig kilometer. Snijdende opmerkingen over haar rijstijl waren niet van de lucht, ondanks dat ze niets aan het gehobbel kon doen. “Stop hier maar eens en laten we even buiten rondkijken.” Zwijgend stopte Pam de auto. Zich rekkend stapte Ken de auto uit. Een landschap als een omgeploegd veld strekte zich voor hen uit; alsof grote kluiten zoutkristallen met gulle hand waren uitgestrooid. De harde zonnestralen werden gereflecteerd en deden pijn aan je ogen. Het zag er uit als sneeuw, maar alles was diamanthard en net zo scherp. Grillig, geen houvast biedend aan voeten, lag het te dreigen. “Mooi”, riep Ken,”dit is echt prachtig!” Pam pakte haar camera en zei “Als jij nou een eindje erin loopt, maak ik een foto.”
“Eindelijk heb je een keer een goed idee. Maar zorg wel dat het een goede foto is.” Moeizaam ploeterde hij een eindje voort. “Als je nu probeert op zo’n uitstulpsel te gaan staan…”
“Dit spul is levensgevaarlijk, ik weet niet of dat een goed idee is!”
“Het hoeft niet als je het niet durft…” Nijdig keek hij haar aan: “Je denkt toch niet dat ik me dat door zo’n stom wijf laat zeggen?”
Balancerend probeerde Ken rechtop te gaan staan, toen Pam ineens begon te gillen. “In vredesnaam, kijk uit, achter je!!!”
Hij draaide zich snel om, gleed uit en viel, waarna hij vreselijk begon te gillen. “Help, pijn, pijn!” Voetje voor voetje ging Pam naar hem toe, voorzichtig om niet ook te vallen. Het zag er allemaal vreselijk uit. Niet alleen zat hij onder de schaafwonden, maar zijn onderbeen was ook gebroken en door een grote wond stak een stuk wit bot naar buiten. Pam kokhalsde en draaide zich om. Vloekend vroeg Ken: “Wat moest je nou, stom wijf? Dit is jouw schuld, ik vermoord je.” “Ik dacht dat ik een slang zag.”
“Imbeciel, je moet ook niet denken. In dit stuk woestijn hebben we ook geen gsm bereik. Stom, achterlijk wijf, ga hulp halen.” “Zal ik proberen je in de auto te helpen?”
Maar de minste beweging deed hem huilen van de pijn. “Rij terug naar het hotel. Rijd zo hard je kan!”
Pam stapte in, startte de auto en reed weg met een koude blik in haar ogen. Na een paar honderd meter viel haar blik op de fles water bij de passagiersstoel. Even minderde ze vaart, toen reed ze door.
Op haar gemak kwam ze bij de hoofdweg aan. Ze was onderweg geen auto tegengekomen, de zon stond op zijn hoogst en brandde fel. In het boomloze landschap was niets dat ook maar een beetje schaduw gaf. Zonder aarzelen sloeg ze in plaats van rechts, links af, het hotel en Ken steeds verder achter zich latend.

Een paar uur later stopte ze bij een stadje en besloot iets te gaan eten. Bij de eerste eetgelegenheid die iets anders aanbood dan hamburgers, stopte ze. In de koele ontvangstruimte stond een balie. Een felgekleurd kleed, zoals de Indianen doorgaans maken, hing aan de muur. Met een blij gevoel liet ze zich naar een tafeltje brengen, dat gedekt was voor één persoon…

Binnenkort weer een nieuw vervolgverhaal van Lieve Wiesda

Facebook2
Twitter
Follow Me
Tweet