Een prachtige septemberdag, de zon gooide gul haar stralen de straat in en de hemel overkoepelde ons strakblauw. Maar al dat mooie kon niet voorkomen, dat er een onbekende mevrouw aan de deur stond, die vertelde dat er net een kat was aangereden. En dat dat er eentje van ons zou moeten zijn.
Ik ben naar buiten gerend en zag van een afstandje al het vertrouwde, ineens nutteloos geworden bontje van onze Gijsje. Doodgereden door iemand in een witte stationcar, ongetwijfeld op weg naar een stompzinnig doel. Mijn hart brak, lieve Gijsje, toen ik je slappe lijfje optilde. De mevrouw en toegesnelde buurman spraken nog woorden van troost, ik heb ze niet gehoord. Ik heb je meegenomen, je nog warme lijfje koesterend. Binnengekomen heb ik je eerst op het aanrecht gelegd en je overdekt met kussen, je naam roepend. Maar je kon me niet meer horen.
Toen heb ik je op je favoriete dekentje gelegd, waar je ’s morgens altijd heerlijk op lag. Dicht bij me, sabbelend op de pluisjes en trappelend alsof je melk verwachtte. Iedere dag jouw onschuldige pleziertje als de andere katten in de zitkamer waren. En dan gaan slapen, je vertrouwde me onvoorwaardelijk. Vanaf het begin, terwijl je anderen schuwde. Op je dekentje heb ik je op bed gelegd en heb je lieve voetjes in mijn handen genomen, zoals ik altijd deed. Warm bleven ze zo en daarom leek je nog even bij me te blijven. Maar na een uur bleken je pootjes al stijf.
Mijn tranen hebben je mooie vacht nat gemaakt, je vacht die ook in de dood prachtig bleef glanzen. Mijn levensgenietertje en lekkerbek. Ik heb nooit een kat gekend die een moord deed voor tomaat of maïs. Maar vrijwel alles wat ik je gaf at je. Want wat je moeder gaf was altijd goed. Met heel je eenvoudige hartje hield je van me en je was maar het liefst dicht bij me.
We hebben je een mooi plekje gegeven in de tuin, tussen de rozen. Waar je gezelschap hebt van je ome Bas en ome Mickey. Nog geen acht jaar mocht je worden.
Op je dekentje, met je favoriete kroeltje, lekkers en een pingpongballetje waar je zo graag mee speelde, hebben we je begraven. Handdoekje over je hoofdje, zodat er geen aarde in je lieve ogen kon komen.
Zo kon je veilig naar de Regenboogbrug, met eten en drinken voor onderweg. En daar zal je op me wachten, tot het mijn tijd is om daar ook naar toe te komen. Al mijn beloftes aan je heb ik gehouden, de belofte dat ik je nooit zal vergeten houd ik ook.
Dag lieve Gijsje, jouw voetafdrukjes blijven voor altijd op mijn hart.
NN