George was een pure narcist, gek op zichzelf en op zijn uiterlijk. Uren bracht hij door voor de spiegel om iedere vorm te inspecteren en vooral te bewonderen. Fitness, aquajoggen, pillen, crèmes, niets was hem te veel om zijn idee van perfectie te bereiken. Naar vrouwen keek hij niet om, naar mannen ook niet, alleen naar zichzelf. Een heel typische gewoonte was: hij bewonderde zich niet alleen in de spiegel. Hij mat zijn lijnen ook af naar zijn schaduw. Hij had een grote spiegel hangen en een felle lamp geïnstalleerd, waar hij voor ging staan. Zonnige dagen waren zijn favoriet, overal bewonderde hij zijn schaduwpostuur. Tevreden was hij nooit over wat hij zag, altijd was er wel een bobbeltje of een welvinkje wat hij lelijk vond. Omdat hij alleen zijn lichaam constant inspecteerde, zag George niet de ontevreden lijnen langs zijn mond of de groeven tussen zijn wenkbrauwen, veroorzaakt door zijn ontevreden blik. Vaak mompelde hij: “Zolang die schaduw niet perfect is, ben ik het ook niet.” Net als veel eenzame mensen, praatte George in zichzelf. En eenzaam was hij. Immers, als je geen interesse hebt in je medemens, alleen in jezelf en je enige gezelschap is je schaduw, dan vervreem je van de wereld om je heen.
Het was een grijze dag, George had de gordijnen dichtgetrokken, de lamp aangezet en bekeek zijn schaduw die hij tegen de muur tegenover zich zag. Hij draaide, nam diverse poses aan, bekeek het donkere profiel met half dichtgeknepen ogen en zei tot zichzelf: “Ze zeggen wel eens: die kan niet in mijn schaduw staan. Nu, IK ben te goed voor mijn schaduw”. Hij pakte een stuk huid, trok het een beetje uit, draaide zich half om en bukte een beetje. “Kijk die kont nu eens, gewoon puntbillen. En mijn buik is niet strak genoeg. En dat is dan mijn schaduw. Afschuwelijk, je zou op zonnige dagen gewoon het huis niet meer uitdurven. Gauw die rotlamp uit.” Hij stak zijn hand uit naar de schakelaar en op hetzelfde moment knalde de lamp uit elkaar. Verstijfd bleef George staan. Overal lagen splintertjes glas, alleen de fitting zat nog in de armatuur. “Hoe is dat nou weer mogelijk? Dat heb ik weer.” Hij liep de kamer uit om stoffer en blik te halen. In de keuken bukte hij zich om één en ander uit het keukenkastje te halen en zag daardoor niet dat zijn schaduw zich niet meebukte. Net zoals hij ook niet opmerkte dat zijn schaduw, toen hij al in bed lag, nog rechtop tegen de muur stond.
De volgende ochtend werd George gebroken wakker. Hij had vreselijk slecht en onrustig geslapen. De hele nacht had hij gedroomd van een fluisterstem, die hem verwensingen toesiste. Kreunend stond hij op, een hete douche zou wonderen verrichten. Even later kletterde het water op hem neer. Hierdoor hoorde hij niet dat de badkamerdeur zachtjes openging, ook niet dat het medicijnkastje geopend werd. De knal van het flesje dat tegen de muur kapot gegooid werd, hoorde hij daarentegen heel goed. George rukte het douchegordijn opzij en keek naar de ravage. Hij deed de kraan uit en stapte uit bad. Heel voorzichtig, vanwege alle scherfjes. De felle badkamerverlichting gaf geen schaduwen. Maar achter sGeorge tond zijn schaduw, die zijn handen naar zijn nek uitstak. Georgecontroleerde zijn pantoffels op glas, stak ze aan zijn voeten en liep naakt en nat de badkamer uit. Met de stofzuiger was de rommel zo opgeruimd, maar hij durfde niet verder te gaan met douchen. Nadat hij aangekleed was, besloot hij de straat op te gaan. De zon straalde, vogels zongen, de hele wereld ademde zomer en rust en een zwoel briesje bracht bloemengeuren mee. meGeorge rkte hier allemaal niets van. Hij voelde zich verward en op een bepaalde manier angstig. Wandelend langs een muur kon hij de verleiding niet weerstaan en keek uit zijn ooghoeken naar zijn schaduw. Iets klopte niet, maar wat? Hij keerde zich naar de muur en keek. Hij voelde zich koud worden, ondanks de zonnewarmte. Met zijn handen in de zakken staarde hij naar zijn zo vaak verguisde schaduw: die had de handen niet in de zakken, maar liet de armen lang het lichaam hangen.
De huisarts luisterde naar het relaas van de stotterende man. “En u weet zeker dat u het allemaal goed hebt gezien? Heeft iemand anders het ook gezien? Kijk, het is niet dat ik twijfel aan uw verhaal, maar wat u beschrijft kan nu eenmaal gewoon niet.” “Ik ben toch niet achterlijk, niet blind ook. En die dingen die zomaar kapot vlogen? Ik drink niet, gebruik geen drugs.” De arts zuchtte: “Ik zal u iets kalmerends voorschrijven. Probeer eens een lange wandeling te maken. Sport wat minder, de mate waarin u dat doet levert waarschijnlijk teveel stress op.” Bij de apotheek vroeg George een glas water en nam meteen een tablet van het voorgeschreven medicijn in. Het meisje achter de toonbank keek hem onderzoekend aan: wat zag die man eruit: donkere kringen onder zijn ogen, harde lijnen langs de mond en dan die bibberende handen! Misschien probeerde hij van de drank af te komen, die medicijnen waren tenslotte om rustig te worden. George liep weer naar buiten, keek links en rechts en besloot het bos in te lopen dat vlakbij was. In eerste instantie genoot hij wel van de wandeling. De rust en koelte, de geur van vegetatie en vochtig hout, het gefluister van de wind in de toppen van de bomen werkten rustgevend op zijn geest. Een aangename loomte nam bezit van hem en hij voelde zich kalmer worden. Het medicijn deed zijn werk dus. De zonnige vlekken op de grond, veroorzaakt door de zon tussen de bladeren door, leken hem te hypnotiseren. Zo wandelde hij verder, af en toe zuchtend van genot over het vredige gevoel dat over hem kwam. Het geritsel van bladeren maakte hem opmerkzaam. een eekhoorn? George keek over zijn schouder… en zag zijn schaduw lopen, bij iedere stap bladeren voor zich uit schoppend. Zijn zenuwen begaven het en luid huilend zakte hij op de grond.
Een echtpaar dat een eindje verderop fietste, kwam meteen zijn kant op. Ze bogen zich bezorgd over hem heen. “Meneer, meneer, gaat het? Bent u gevallen? Kunnen we wat voor u doen?” Veel konden ze niet met het hakkelende verhaal over schaduwen, lampen en bladeren. Eigenlijk vonden ze het wel een beetje griezelig. Die man was duidelijk in de war, misschien wel gevaarlijk ook. “Weet u wat, gaat u nu lekker naar huis. Wij lopen wel met u mee.” “Ja maar dan komt hij achter me aan en is hij ook weer binnen.” “Meneer, wij brengen u thuis en lopen even mee naar binnen. Dan zijn we zeker dat er niemand met u mee komt.” Ze liepen mee, rustig pratend om hem te kalmeren. Dit had het gewenste effect en George begon te twijfelen. Misschien had hij het zich wel verbeeld, misschien had hij teveel stress gehad door al dat overmatige sporten. Naarmate ze dichter bij huis kwamen, raakte hij hier steeds meer van overtuigd en begon zich te schamen. Thuis gekomen nodigde hij het echtpaar uit voor een kop koffie. Eigenlijk hadden ze hier geen zin in, maar wie A zegt, moet ook B zeggen. Ze liepen achter George aan naar binnen, ze zagen niet de schaduw die ook mee de woning inglipte. Die nacht sliep George diep en vast, hij hoorde niets en zag niet dat zijn schaduw op het voeteneinde van zijn bed zat en naar hem keek. De volgende dag voelde hij zich verfrist en keek heel anders tegen de gebeurtenissen aan. Wat had hem gemankeerd? Hij moest overspannen zijn geweest. Nu eerst een nieuwe lamp ingedraaid en kijken hoe hij er vandaag uitzag. Wat hij zag stemde hem niet tevreden. “Echt een schaduwtje van niks. Kijk nou! Dat wordt weer trainen.” Het volgende moment had hij een klap in zijn gezicht te pakken. Een hand greep in zijn haar en sleurde hem op de grond. Een fluisterstem siste hem onverstaanbare dingen toe. Voordat hij het bewustzijn verloor, drong nog tot hem door dat de plek waar hij de klap had gekregen, koud was en niet warm.
“Dokter, geloof me toch, u ziet de plek op mijn wang, u voelt de buil op mijn hoofd! U denkt toch niet dat ik dat zelf heb gedaan?” “Rustig, rustig. Natuurlijk geloof ik u.” suste de dokter. “We moeten iets verzinnen, dat die schaduw niet meer bij u kan komen. Hebt u een kamer die op slot kan, bij voorkeur zonder ramen?” ”Ja, de badkamer. Maar daar heeft hij ook al iets kapot gegooid.” Het zweet stond op George’s voorhoofd, onder zijn oksels had hij grote zweetkringen. Zijn lijkbleke gelaatskleur en hysterische blik gaven hem het uiterlijk van iemand die op het randje van de waanzin zweeft. “Kunt u vandaag bij vrienden terecht? Dan kom ik vanavond bij u langs. Ik zie erop toe dat u zich installeert. En morgen kom ik voor het spreekuur weer bij u aan, dan zult u zien dat er niets is gebeurd.” “Hij vermoordt me, dokter, geloof me.” “Ik zal u een slaapmiddel geven. Om acht uur ben ik bij u.” “Ik heb geen vrienden, maar ik kom de dag wel door. Denkt u echt dat dit helpt?” De arts knikte, “Als ik u ervan kan overtuigen dat die schaduw niet zomaar bij u kan als u dit niet wilt, dan zijn we al een heel eind.“ Maar bij zichzelf dacht hij: ik neem contact op met een psychiater, deze man is een gevaar voor zichzelf. Die blessures heeft hij duidelijk zelf veroorzaakt, hij is mogelijk suïcidaal. De avond viel. George zat bij de voordeur op zijn huisarts te wachten. Hij durfde zijn huis niet in. Als daar iets zou gebeuren kon niemand op zijn geroep afkomen. Om acht uur precies kwam de dokter voorrijden. “Hoe gaat het nu met u? Bent u de dag een beetje doorgekomen? Waarom zit u voor de deur?” Ik durf niet alleen naar binnen. Wilt u met mij het huis doorlopen, zodat ik wat spulletjes kan verzamelen?” Samen pakten ze een slaapzak, hoofdkussen, radiootje en nog wat dingetjes. George gaf de arts een sleutel. “Dan kunt u zichzelf binnenlaten.” “Ik ben hier rond zeven uur. U zult zien dat alles o.k. is. Ik zal u nu een injectie geven met een slaapmiddel. Laat uw radio aanstaan op een zender met lichte muziek. Doe achter mij de deur op slot. Na ongeveer tien minuten valt u in slaap. Laat het licht aan, door de injectie merkt u daar niets van.”
De prik werd toegediend. George deed de deur op slot en ging in de slaapzak liggen. Na een poosje werden zijn ogen zwaar en gleed hij weg in een diepe, droomloze slaap. De arts maakte nog een rondje door het huis, maar kon niets onregelmatigs ontdekken. Schouderophalend draaide hij de deur op het nachtslot. De volgende ochtend, om kwart voor zeven, belde hij aan. Er gebeurde niets. Hij pakte de sleutel en liet zichzelf binnen. De badkamer deur zat nog steeds op slot en het kloppen en zelfs bonken haalde niet uit. Het bleef stil binnen, angstig stil. De enige mogelijkheid om binnen te komen was de deur forceren. De arts besloot de politie erbij te halen. Misschien had de man zichzelf wel iets aangedaan. Stom dat hij niet had gecontroleerd of er scheermesjes in de badkamer waren. De politie maakte korte metten met de badkamerdeur, een breekijzer ertussen en krak. George lag nog steeds in zijn slaapzak, het radiootje speelde rustige muziek. De arts herademde. Hij sliep gewoon nog. Eén van de agenten trok de rits van de slaapzak naar beneden en vloekte. De aanblik van de uitpuilende ogen was schokkend, de tong die ver uit de mond stak, maar vooral de blauwe plekken, veroorzaakt door knijpende vingers in de hals. Een doodse stilte hing in de badkamer. Tot één van de agenten zich omdraaide en zei dat hij Moordzaken ging bellen. De arts liep achter hem aan en zag de schaduw niet, die uit de slaapzak kwam en zich bij de zijne voegde…
NN