De laatste ballen heb ik in de Kerstboom opgehangen, de slingers flonkeren vrolijk in het licht van de lampjes. Buiten is het zwaar bewolkt en er zit sneeuw in de lucht.
Het zou voor een warme sfeer moeten zorgen, maar jij zorgt ervoor dat die er niet is en ook niet zal komen. Je hebt me niet geholpen, alleen kritiek gegeven, ondertussen slokken drank naar binnen werkend. Ik draai me naar je om en bekijk je met walging. Zoals je daar zit voor de open haard, met die dronken, kwaadaardige trek op je gezicht en de smeulende sigaret tussen je vingers, terwijl je verwoede pogingen doet te focussen, vraag ik me af wat ik in vredesnaam ooit in je heb gezien.
Toen ik je net leerde kennen vond ik je eigenlijk al niet zo veel, maar wat me wel in je aantrok was je gevoel voor humor. Dat is uiteindelijk schijnbaar de motivatie van mijn kant geweest om me in een relatie met jou te storten. Wat kan een mens toch dom zijn! Ik heb je zien veranderen toen je de schijn niet meer op hoefde te houden, in een bijzonder egoïstisch persoon, bij wie het nooit goed is en die over alles en iedereen macht wil uitoefenen. Iedereen moet naar jouw regels leven. Helaas voor jou trof je in mij de verkeerde. Ik ben net een varken: als je aan mijn staart trekt ga ik juist vooruit en dit irriteert je mateloos. Nu zit je me daar aan te kijken, broedend op een manier me uit mijn tent te lokken. Je wilt dat ik ga schelden en schreeuwen, zodat jij kan zeggen wat een agressief wijf ik toch ben. Helaas voor jou ga ik niet in op jouw treiterijen, want uiteindelijk draait het toch op hetzelfde uit. Of ik nu wel of niet reageer, op een gegeven moment zwalk je de kamer uit om met de auto naar het café te gaan, om daar over mij te gaan zitten klagen. Want je bent de ultieme narcist, je probeert mij van iedereen af te zonderen en schildert jezelf af als slachtoffer. zoals elke narcist. Narcisten vinden zichzelf of slachtoffer of held, maar nooit de dader.
Je bent net weggereden en ik besluit over één en ander na te denken. Ik kom er niet echt uit. Vanaf het eerste begin heb je geprobeerd mij je wil op te leggen. Jouw uitleg daarvoor was altijd dat dat kwam door je voorgaande relatie die jou zo had gekrenkt. Het kon alleen maar beter worden als je daar overheen was. Nu weet ik dat niemand genade in jouw ogen kan vinden. Dat niemand in staat is zich met jouw perfectie te meten, althans, dat vind jij. Maar een grotere sukkel heb ik nog niet meegemaakt. Het totale ontbreken van vrienden is helemaal schrijnend. Zelfs in het café beginnen mensen te zuchten als jij, terwijl zij een leuk gesprek hebben, je tussen twee woorden in binnendringt om een van je zouteloze moppen te vertellen. Gewoon iemand aanspreken is ook een probleem voor je. Over de mensen en de muziek heen schreeuw je net zo hard totdat je de aandacht hebt van diegene, die tot zover zijn best heeft gedaan jou te ontwijken. Reageren ze dan zoals je kunt verwachten, geïrriteerd, dan ben je nog verontwaardigd ook. Op de één of andere manier ben je contactgestoord en misgun je anderen hun privileges.
Nooit heb je het kunnen zetten dat ik een uitgebreide vriendenkring heb en welgestelde ouders, die me hebben laten studeren zolang ik wilde. Je vindt het alleen prachtig met mij te pronken, met de vriendin die vijftien jaar jonger is, er goed uitziet en goed kookt. Echter, die waardering uit je alleen maar tegen derden, voor mij heb je geen goed woord over. Ik weet nu ook dat ik nooit echt van je heb gehouden. Mijn God, wat doe ik hier nog? Ik weet ook dat je het me als ik zou vertrekken, heel moeilijk zult maken. Tel daar nog eens bij dat ik op dit moment geen baan heb en de ellende is compleet. En om nu met een uitkering te gaan wonen in één van de vele achterbuurten die dit stadje rijk is, vertik ik gewoon.
Ik heb een vriendin gebeld en haar verteld dat je zoals gewoonlijk weer eens richting kroeg bent gegaan. Ze raadde me aan, al kost het me nog zoveel moeite, bij jouw thuiskomst heel vriendelijk en belangstellend te doen. Om je geen ruimte te geven voor agressief gedrag. Nog maar net heb ik opgehangen of ik zie de koplampen van je auto. Ik pak mijn glas wijn, dat ik altijd uit een dik whiskyglas drink, en ontvang je met een stralende glimlach. Na een kwartier doen mijn kaken pijn van het glimlachen. Je doet niet anders dan schimpen en beledigen, sarren en treiteren. Omdat je geen reactie krijgt gooi je je bord op de grond, zodat er eten en scherven door de hele kamer liggen. Ik zeg dat je het zelf op mag ruimen, wat je weigert. Je wilt dat ik op mijn knieën ga om de boel op te ruimen. Ik zeg dat ik daar niet over peins. Hier reageer je alleen maar met een schampere dronkemanslach op. Wil ik het niet opruimen? Best, dan lopen mijn katten er doorheen en hebben ze kapotte poten en dat is dan mijn schuld.
Je bent naar bed gegaan, verwensingen aan mijn adres brakend. Ik ruim voedsel, scherven en bloed op. Je ging te ver, niemand komt aan mijn katten, ook verbaal niet. Ze zijn voor mij wat voor anderen hun kinderen zijn. Na je laatste opmerking ben ik naar je toe gelopen en heb mijn zware glas op je hoofd kapot gegooid. Je hebt me niet eens naar je toe zien komen. Volgens mij moet de wond gehecht worden, maar je zoekt het maar uit. Met een beetje geluk krijg je een bloedvergiftiging en ga je misschien niet dood, maar word je wel heel erg ziek. Dood zou beter zijn.
Het is laat, ik ga maar naar bed. Aan het voeteneind kijk ik naar je. Je kussen is bevlekt, je haar geklonterd van het bloed. Ik ruik je alcoholadem op een paar meter afstand, ondanks het feit dat ik wijn heb gedronken. Morgen zul je naar je werk gaan, zoals altijd en aan je collega’s zul je eerst niets laten merken. Zodra iemand iets aan je hoofd ziet, zul je heel summier het één en ander vertellen op een manier alsof je mij spaart, zodat ze denken dat je toch wel erg edel bent om voor zo’n monster op te komen. Helaas zien ze niet dat jij dat monster bent, dat jij het bloed onder iemands nagels vandaan haalt. Waarom druk ik niet gewoon een kussen over je lelijke gezicht om je te laten stikken? Maar ik ben te laf, ik wil voor jou de gevangenis niet in.
De wond heeft zich goed geheeld, je doet vriendelijk. Niet omdat je het meent, maar omdat je bent geschrokken. Natuurlijk heb je me genoeg beschimpt, maar je realiseert je kennelijk dat je me zelf over die grens hebt geduwd. Recht in het niemandsland waar iemand alle waarden en normen uit het oog verliest. Maar ik weet dat je een tijdbom bent, eentje waarvan je weet dat hij gaat ontploffen, liefst met anderen erbij, zoals je zo vaak hebt gedaan. Heerlijk publiek, waaraan je kunt laten zien hoe jij met je zatte kop de zaakjes regelt. De enkele kennissen die je had, weigeren nog te komen en hebben dat ook ronduit tegen je gezegd. Maar jij vond dat het mijn schuld was, ik had je zover gedreven. Je vriendelijkheid is doorspekt met steken onder water, maar je doet toch vriendelijk? Waar heb ik dan nu weer een probleem mee? Een goede vriend heeft me gewaarschuwd, vandaag of morgen vallen er doden, zei hij. Hij vindt me veranderd sinds ik met jou ben, luidruchtig, grof, getekend. Ga toch weg, laat dit je niet aandoen. Maar de praktijk is niet zo makkelijk. Ik doe alles om een baan te vinden, een vast inkomen geeft me recht op een woning in een nette buurt, maar wat ik ook doe, het lukt me niet. Dus ben ik voor uitzendbureaus begonnen. Ik werk veel en iedere baan is kans op ‘vast’, maar helaas gaat dit niet zo snel. Een frustratie erbij, waar jij dankbaar gebruik van maakt om lekker in te wrijven “Zie je? Ze willen je niet eens in vaste dienst hebben.”
Bijna iedere avond ga je na je werk naar de kroeg en thuis ga je je te buiten aan de wijn. De boodschappen, schoonmaak, het koken en al het andere dat erbij komt, komt op mijn schouders neer. Je weet dat ik een hekel heb aan rommel en dus toch wel opruim. Niettemin heb je het er dagelijks over hoe lui ik ben en dat al die baantjes van mij toch niets voorstellen. Dat ik negen uur per dag werk doe je af met een minachtend schouderophalen, daarna kun je toch nog makkelijk boodschappen doen en poetsen? Hij ging naar de kroeg, en dan? Had hij niet het recht zich te ontspannen? Hij vindt dat ik dat niet hoef, koken is toch mijn hobby? Dat moet dus mijn ontspanning zijn. Ik walg van je, je domme gepraat, je onredelijke dronkemansgelal, je chagrijnige, lelijke gezicht. De lucht die je inademt is pure verspillerij voor het in leven houden van een nutteloos figuur. Er gaan zoveel goeie mensen dood, waarom blijf jij leven?
Het is Kerstavond, voor anderen een gezellig moment met vrienden en familie. Lekker eten en vrolijkheid. Niet voor mij, ik zit met jou opgescheept en mensen mijden je als de pest. Je hebt nog niet eens zoveel gedronken, maar volgens mij ben je gewoon gek aan het worden. Zelfs als ik de gieter sta te vullen duw je me bij het aanrecht weg: doe dat maar in de badkamer, ik moet mijn handen wassen. Als ik antwoord dat je daar ook je handen kunt wassen, onderbreek je me en noemt me een stomme teef. De hele avond laat je me niet uitpraten en als ik kwaad begin te worden ga je heel hard zitten lachen. Ik raak geen druppel drank aan. Ik besef dat ik mijn hoofd koel moet houden, dat anders mijn grenzen wegvallen. Heel vroeg ga ik naar bed, weg van jou. Je hebt een nieuwe fles wijn opengemaakt en ik weet uit ervaring dat niets je meer zal weerhouden van vreselijk dronken worden.
Na uren word ik wakker, ik moet naar de wc. De plek naast me is onbeslapen. Dit is een ouderwets huis zonder toilet boven, nu moet ik naar beneden. De open trap is in de huiskamer en dus zal ik langs jou heen moeten. Ik tref aan wat ik had verwacht. Zonder iets te zeggen of acht te slaan op, glip ik langs je heen. De terugweg is moeilijker. Je pakt een slip van mijn nachtjapon, staat op en begint op zeer kleine afstand in mijn gezicht te schreeuwen. Ik ruk me los en ga de trap op. Ik haat je, wat moet de wereld lieflijk zijn zonder jou. Ik haat je zonder enig besef van norm of moraal, ik heb het gevoel dat ik niet meer voor mezelf insta. Met mijn laatste beheersing sleep ik mezelf naar boven, weg uit deze verziekte sfeer van drank en haat. Je komt moeizaam overeind en loopt lallend achter me aan. Bovenaan de trap draai ik me om en kijk bevend van woede en haat op je neer. Zwaaiend sta je aan mijn voeten, ik licht een been op en zet mijn voet op je borst en met alle woedende kracht in mij geef ik je een zet. Geen trap, maar een berekenende duw. Je vliegt naar achteren, probeert tijdens je val nog tevergeefs houvast te zoeken, om met je hoofd tot stilstand te komen tegen de massieve poot van de bank, naast de Kerstboom. Een kleine plas bloed vormt zich om je hoofd. Ik ga de trap af en doe alle lichten uit, in bed valt een soort berusting over me heen en ik val in een diepe slaap.
Ik sta bovenaan de trap en in het gore ochtendlicht zie ik je liggen. Een plas gestold bloed om je hoofd en je heupen in een plas urine. Een gevoel van wanhopig verdriet slaat over me heen. Ik loop naar de telefoon en bel de politie. Nog voordat ze komen weet ik dat ze zullen denken dat je in dronkenschap van de trap bent gevallen. Immers, alle lichten waren uit en bloedonderzoek zal aantonen dat je onderhand bewusteloos had moeten zijn door overmatig drankgebruik. De zet op je borst zal geen blauwe plekken achtergelaten hebben, dus sporen van geweld zullen niet aan te tonen zijn. Gelaten blijf ik overal af, alleen jouw vingerafdrukken staan op de flessen en het glas. De politie treft me aan met verward haar en in nachtkledij. Je bent duidelijk al uren dood. Ze voeren je af en ik krijg geestelijke hulp. Wat vreselijk je partner zo aan te treffen en nog wel met Kerst! Ik kijk hen aan en krijg tranen in mijn ogen. Maar het zijn tranen van opluchting en dankbaarheid en meteen krijg ik een onverdiende, troostende arm om me heen. Huil gerust uit, hoor ik en met mijn hoofd tegen die vreemde schouder glimlach ik gelukkig, terwijl buiten de eerste dikke sneeuwvlokken vallen. Een witte en eindelijk gelukkige Kerst…
NN