Een ellenmaatstokmaker was een vervaardiger, meestal een gespecialiseerde timmerman, van ellenmaten (maatstokken). Een el is een oude lengtemaat, die circa 69,4 cm bedroeg. De maat werd lokaal, in ieder belangrijk handelscentrum, vastgesteld, waardoor er verschillen optraden.
Lengte onderarm
De naam is afgeleid van de lengte van de onderarm, de ellepijp. De afstand van de oksel tot het uiteinde van de middelvinger is bij de mens, 67 à 73 cm. De el is onderverdeeld in 32 eenheden. Men kon zo op een eenvoudige manier lengtes meten. Omdat niet ieders arm even lang is, werd de el in 1725 gestandaardiseerd op de ‘Teuten’ el.(69,4cm). De el was speciaal gebruikt in de textielhandel, daar ca. 69 cm. Vaak werd voor de el een algemeen gemiddelde genomen van 68 cm. In verband met de heffing van accijns werd de Teuten el (69,4 cm) in 1725 de nationale standaard. Bij de invoering van het Nederlands metriek stelsel in 1820 werd de el gelijkgesteld aan een meter. Ter onderscheiding van de oude ellenmaten werd hij dan meestal ‘Nederlandsche elle’ genoemd. Met de Wet van 7 april 1869 werden oude benamingen, waaronder de el, afgeschaft en vervangen door de tegenwoordig gebruikelijke aanduidingen.
Teuten
Aansluitend aan het beroep van de Ellemaatstokmaker meer over den Teut. Een teut was een Kempische handelaar, die al reizend, hetzij alleen of in groep, handel dreef in den vreemden en rond december terugkeerde naar zijn geboortestreek, om dan rond lichtmis (2 februari) opnieuw te vertrekken. Omstreeks de jaren 1600 vinden we de eerste vermeldingen van dit soort handelaars. Een teut ging met de teutenstok in de hand en deze stok deed ook dienst als meetstok en ook om als wapen te gebruiken. Een teut werd later ook ‘cremer’ of ‘cramer’ genoemd en later koopman. De teuten stonden bekend als eerlijke zakenlui en de prijs van hun producten bleef voor iedereen gelijk. Gedurende negen tot tien maanden per jaar reisde de teut door weer en wind langs gevaarlijke wegen en in vreemde streken. Een teut behoorde tot de Katholieke Partij en is van kop tot teen Vlaming.
Er waren vijf verschillende teuten gekend:
– De snijders of wandelende veeartsen, zij verhandelden ook vee zodat ze het beroep van veekoopman koppelden aan dat van veearts.
– De ketellappers, handelaars in potten, pannen en koperwerk.
– Handelaars in manufacturen of taftteuten, stamden af van de rijkste families aangezien er een groot kapitaal nodig was. Ze hadden opslagruimte nodig en diende een grote som te investeren voor aangekochte goederen. Ze verhandelden linnen, weefsels, garen, kant, kousen…
– Handelaars in klaverzaad en granen.
– De haarteuten, deze kochten haren op van de jonge boerendochters en verkochten die met ganse zakken aan de pruikenmakers.
Artikel
In een artikel uit ‘de teuten in de geschiedenis in het Oude Land van Loon’ lees ik op blz. 174 de volgende tekst: “In 1626 wordt er melding gemaakt dat Gerardus Witters, zoon van Johannes Witters, zich in het buitenland bevindt”. Uit een ander document, bewaard in de Norbertijnen abdij van Averbode, wordt een proces besproken in verband met het gebruik van de ‘gemeynen aard’. Daarin spreekt men over Johannes Witters als ‘medescepene’. De dorpen waar de teuten verblijven hebben het uiterlijk van welstand. De teuten bouwen er allen stevige en schone woningen.
Beeldhouwwerk
Alle gegevens en feiten over de teuten en hun handel en levenswijze mogen volstaan om ons een beeld te vormen van de bedrijvigheid van onze teuten. Ook deze teuten zijn mijn familie of mijn stamvaders. Zij hebben zich gevestigd rond de periode 1500 – 1600 in Koersel. Toen ik in 1980 om beroepsreden in Hasselt ben gaan wonen, heb ik in 1989 een afscheidsreceptie gegeven aan mijn Limburgse klantenkring in Alden Biesen. Omwille van promotie was het wenselijk om centraal vanuit Antwerpen mijn nieuwe taak uit te voeren. Een trouwe klant gaf mij als aandenken een beeldhouwwerk van een teut. Het is nu pas dat ik de echte betekenis besef met de emotionele waarde van dit geschenk ‘een echte Witters teut’.
Paul Witters