Een ijsdrager zorgde voor de levering van ijsblokken. Vanaf de middeleeuwen bouwde men ondergrondse kelders en zogenaamde ijshuizen. Deze werden gedurende de wintermaanden volgestopt met grote ijsblokken die uit dichtgevroren sloten en plassen werden gezaagd. Waren de ijshuizen leeg of was de winter hier te zacht, dan liet men per boot grote blokken natuurijs vanuit Noorwegen aanleveren. De Noren rekenden daarvoor vierhonderd frank per duizend kilo ijs. Vanaf de negentiende eeuw gebruikte men voor het eerst een ‘ijskast’: een houten doos die van binnen bekleed was met tin of zink met aan de onderzijde een lekbak voor het smeltwater.
IJsdragers
IJsdragers bezorgden ijs in de tijd voor de koelkast en vriezer. Het ijs werd bezorgd bij kroegen, kruideniers, slagers en welgestelde gezinnen. De ijskasten waar het ijs in gelegd werd, hadden dubbele wanden om het zo lang mogelijk koel te houden. De ijskast werd vervangen door de koelkast die op elektra werkte. Omstreeks 1860 werd de koelmachine uitgevonden, die als bijproduct ijs leverde. Vanaf 1880 was de kwaliteit van dat ijs zo goed, dat het verkocht kon worden aan de particuliere markt en aan de voedselindustrie. De ijsdragers reden met paard en wagen langs de klanten, die 40 cent per ijsstaaf moesten betalen. De eerste elektrische koelkasten voor huishoudens kwamen op de markt en waren wel twee keer zo duur als een auto. Sinds de jaren 1950 beschikte vrijwel ieder huishouden over een koelkast, waardoor de ijsdrager definitief uit het straatbeeld verdween.
Paul Witters
Foto: Pixabay