Een kolenboer was iemand die in vroeger tijden kolen verkocht. De kolen werden per mud verkocht in kolenzakken. Ze werden meestal thuis bezorgd en door de kolenboer in de kelder of het kolenhok gestort. Klein behuisden konden ook kleinere hoeveelheden, verpakt in stevige papieren zakken, aanschaffen.
Kleding
Voor het dragen van de zakken gebruikte de kolenboer meestal een muts met aan de achterkant een lange lap, die zijn rug bedekte of een jutezak gevouwen als een capuchon. De kleding, het gezicht en de handen van een kolenboer waren meestal al gauw pikzwart van het kolengruis.
Versleten nekwervels
De zakken met kolen waren erg zwaar, wat maakte dat vele kolenboeren o.a. last kregen van versleten nekwervels. Er werden jutezakken gebruikt van een half mud. Omdat de steenkool in grove ongelijke stukjes was gebroken en er dus lucht tussen zat, wogen die ongeveer 35-37 kg. De kolen werden meestal met paard en wagen rondgebracht en na 1945 vaak met een vrachtwagen.
Petroleum
Toen steeds meer huishoudens overgingen op een petroleumkachel, ging de kolenboer ook petroleum leveren en werd zo ook olieboer. Met de komst van het aardgas na 1963 verdween het beroep.
Paul Witters
Foto: Pixabay