Dat rolstoelgebruikers het niet altijd even gemakkelijk hebben, kan mijn lieve echtgenoot volmondig bevestigen.
Jaren geleden, na enkele onverkwikkelijke operaties, was hij genoodzaakt en ‘gelukkig’ maar voor een maand of twee, een rolstoel te gebruiken. Hij kon er niet mee overweg en ik nog veel minder. Het was een log ding, dat ik zelf moest voortduwen en gehuurd hadden bij de ziekenkas. Het emblemeke van de ziekenkas plakte er zelfs op, want voor twee maanden schaf je zo’n ding natuurlijk niet aan wegens te duur. Nu zijn er rolstoelen in alle soorten, duwrolstoelen, elektrische rolstoelen en sportrolstoelen, maar toen moest je als man, zoals mijn echtgenoot die een rolstoel nodig had, een vrouw hebben om te duwen of hij raakte niet weg.
Voor mij was het echter heel gemakkelijk, in ’ t begin vond ik het zelfs plezant. Mijn handtas hing aan het handvat van de rolstoel en de gedane boodschappen stonden op zijn schoot gestapeld, zodat hij zijn hals moest rekken om toch nog iets te kunnen zien. In mijn ogen had hij het wel heel comfortabel. Hij werd overal naar toe gereden zonder moe te worden en ik moest worstelen om dat ding enigszins recht te houden als we de straat overstaken. Elk voetpad was anders. Het ene helde naar rechts, het andere naar links, zodat mijn spierballen na één week de uiterlijke kenmerken vertoonden van die van Jean-Claude Van Damme.
Na ettelijke tijd werd ik echter veel behendiger, driester, stoutmoediger en onbezonnen, allé, in mijn ogen toch, in het voortduwen van dat ding, Maar het resultaat was wel dat mijn echtgenoot meer op de grond lag dan in zijn rolstoel. Telkens wij de straat overstaken klampte hij zich vast aan de armleuningen van dat ding en strekte zijn benen tot zijn voeten vaste grip kregen op die voetsteunen. Maar toch was het weer van ’t zelfde. In de goot, rakelings langs een voorbijrijdende auto en kleddernat door een plas die er lag. Waarschijnlijk van iemand die zijn stoep had natgespoten, maar die plas was mijn schuld niet. Tijdens het bezoek aan de wekelijkse markt was het helemaal naar de knoppen. Hij in zijne rolstoel kwam met zijn hoofd amper boven alle kramen uit zodat hij regelmatig vroeg: “ Zoet, aan welk kraam staan we nu?” En iedere keer moest ik tekst en uitleg geven, nu aan ’t viskraam, dan aan ’t fruit, op den duur was dat echt niet meer plezant voor mij. Uitleggen welke vis er lag en/of de paling er al was, hoe duur dat ’t fruit was en/of dat ’t duur was, echt waar, dat bleef maar duren. Toen ik even verderop een kledingkraam in ’t oog kreeg, waar ik éven wilde kijken, zei hij opgelucht, waarschijnlijk omdat hij dan minstens een paar minuten gerust was, “Ga maar efkes kijken, ik wacht hier wel op mijn gemakske met wat mensen kijken.” Dus ik duw hem tussen twee kramen, een kraam met jassen en vesten en een kraam met lakens en dekens. Uit de weg voor de andere marktbezoekers en ik op pad naar die kledingkraam. Ik ben er niet zó lang gebleven, want ik vond mijn goesting niet en na enkele minuten, in mijn ogen dan toch, ging ik terug om mijne echtgenoot op te pikken om verder te rijden en…. ik vond hem niet meer. Ik dacht, allé, waar is ‘em nu, die kan hier toch niet alleen weg? En ik doe een paar stappen naar links en naar rechts, want ver kon hij zeker niet zijn. Maar nergens een spoor te vinden, noch van mijnen echtgenoot en noch van die rolstoel van de ziekenkas. Ik begon al te panikeren, want als die rolstoel gepikt is gaat dat veel geld kosten en de ziekenkas is al duur genoeg. Ik vroeg, heel ongerust, aan die marktkramer van dat kraam met jassen, waar ik hem had achtergelaten of hij gene man hadgezien in ne rolstoel van de ziekenkas. En ik zei er nog bij dat er een embleem op plakte, kwestie van gene verkeerde rolstoel te vinden met iemand anders erin. “Ja, madam, die heb ik inderdaad gezien en ik weet zelfs waar hij is.” Ik gelukkig, want in dezen tijd weet je nooit. Ze stelen alles voor geld, misschien zelfs ne rolstoel om te verpatsen. Die man riep zijne collega van de lakens en zei: “Zeg, zit die man in die rolstoel nog bij jou, want zijn helft is hier.” Op dat moment trok die andere wat hoeslakens weg, die er hingen om aan de klanten de kwaliteit te laten zien en wie zit daar wit van kolère? Just, mijne man. Ik zei: “Wat zitte gij daar nu te doen” en hij, en ik vond het nogal bruut “NIKS (hard én in hoofdletters), ik zit gewoon op dezelfde plaats als waar jij mij hebt tussen geduwd.” En toen zweeg hij, zeker niet van zijn gewoonte. Maar het ergste van heel die situatie was dan nog, dat we te voet terug naar huis moesten over die voetpaden, die naar alle kanten overhelden en ook dikwijls de straat over moesten steken. Maar over dat terug naar huis gaan daar kan ik best niets meer over vertellen. We zijn nog wel bijeen, dat wel, maar heel de rest van den dag en de nacht heeft hij NIKS meer gezegd, zelfs avondeten wou hij niet. En dat zwijgen heeft toch een paar dagen geduurd, maar eten was de dag erna terug normaal.
Jeannine