Laatste nieuws:
Wie kent ze nog, onze oude fietsplaten

Wie kent ze nog, onze oude fietsplaten

Het zat met zijn lipje aan de vork. Het fietste overal mee. De spaken blonken in de zon en draaiden om het kleinood. Het plaatje was mooi. Niet mooi mooi. Aandoenlijk mooi. Mooi als het lelijke eendje. Er waren fietsplaatjes in email, aluminium en blik. Elk jaar verschoten de plaatjes van kleur, van vuilbruin tot gewassen geel tot petroleumblauw. Op de plaatjes staande cijfers, onhandig in het zwart afgedrukt, veeleer gestempeld dan gedrukt overigens. De cijfers leken niet tegelijk afgedrukt, maar één voor één en niet keurig op een rijtje, maar lichtjes dansend, springerig.

Wie kent ze nog, onze oude fietsplaten…

Het ging om provinciale belastingen, die vanaf het laatste decennium van de 19de eeuw werden geheven en het ging om een nieuwe bron van inkomsten waarvan een deel naar de gemeente en een deel naar de provincie vloeide. Ook was het in opzet een systeem voor sociaal economische nivellering. Dat laatste blijkt uit het bestaan van categorieën plaatjes voor werklozen – het was wel degelijk een soort welzijnstaks.

Fases

De Belgische rijwielbelasting is in fases ingevoerd, in 1894 Antwerpen, Brabant, Limburg, Luxemburg, Namen en Oost-Vlaanderen. Henegouwen was pas in 1895 aan de beurt en Luik en West-Vlaanderen beten de spits af in 1893. Er waren voor de opsplitsing van Brabant negen provincies. Elke provincie maakte zijn eigen platen. Dus men startte in België met een taks op de rijwielen. Deze rijksbelasting werd provinciaal geregeld en bestond er in, dat men tegen betaling een genummerde fietsnummerplaat kreeg mét een betalingsbewijs. Deze nummerplaat moest dan aan het voorwiel bevestigd worden van de fiets. De fietsnummerplaat verschilde per provincie en kreeg elk jaar een ander kleurtje. Het metalen plaatje werd voorzien van een uniek nummer. Ook de vorm van de nummerplaat verschilde in alle provincies. Bij verlies of diefstal kon men zo de eigen fiets terugvinden. Nu zorgt de lokale politie (of preventiedienst) voor het graveren van een nummer op de fiets, zodat elke fiets over een specifiek identificatienummer beschikt. Eén maal per jaar moest men zich aanbieden bij de rijksdienst der belastingen voor de aanschaf van een fiets nummerplaat.

Sociaal onderscheid

Tot 1903 betaalde je eenmalig 10 Belgische frank, wat in die tijd een redelijk kapitaal was. Nadien kwam de jaarlijkse provincietaks waarbij, in de kleur een onderscheid werd gemaakt tussen platen voor gewone fietsen, kinderfietsen, tandems, invaliden, politie en spoorwegen. Er bestond ook lang een sociaal onderscheid. Arme mensen bijvoorbeeld reden met fietsplaten met een ster tussen de nummers.

Bijzondere vrijstelling

Haast onvermijdelijk waren er ook fietsen waar geen belasting voor moest worden betaald. Maar als die aan het dagelijks verkeer deelnamen, moest dat wel zichtbaar zijn: zonder belastingplaat kon de controleur niet zien of de plaat loze fiets misschien van de gasmeteropnemer was (die, zo is algemeen bekend, soms vrij lang ergens binnen blijft). Er kwam dus voor de overheid een aparte belastingplaat met de kleuren van de Belgische vlag en alleen een nummer, geen jaartal, omdat de plaat in principe geldig bleef zolang de gebruiker van de fiets daarmee reed voor de politie, de gemeente, de spoorwegen of de nutsbedrijven. Daarnaast was bijzondere vrijstelling mogelijk.

Speciaal nokje

Om te voorkomen dat mensen op de oude plaat een nieuw jaartal zouden schilderen, werd niet alleen jaarlijks de kleur gewijzigd, maar al gauw ook de vorm. Oorspronkelijk in 1903 was het de bedoeling dat de platen ‘omgekeerd T-vormig’ zouden zijn, zoals ons voorbeeld van Brabant 1940. Die vorm is twee of drie keer in tachtig jaar tijd terug gekomen, net als alle andere denkbare vormen: rechthoek, ruit, schijf, ovaal, driehoek, vijfhoek. In de vroege uitvoeringen was het een vlakke plaat van geëmailleerd ijzer, met de opschriften in het email verwerkt. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn de eerste gestanste blikken platen gekomen en de eerste aluminium platen zijn van 1980. De platen moesten aanvankelijk links onder de moer van het voorwiel bevestigd worden (het gat in de plaat heeft tot ’t laatst toe de diameter van een standaard 5/16” vooras gehouden), maar gaandeweg gingen alle Belgische fietsenfabrikanten er toe over een speciaal nokje aan de linker voorvorkpoot te solderen, waar de taks plaat met een M6 boutje tegenaan werd geschroefd.

Congo en Burundi

Behalve de Belgische fietsen moesten ook de fietsen in Congo en Burundi van een tak plaat voorzien zijn. Die van Congo had een ster (uit de Congolese vlag) en op die van Burundi stond de naam in letters. De ongenummerde plaat van Burundi is een zogenaamde voorslag: Burundi was in 1963 inmiddels onafhankelijk en wenste geen Belgische taks platen meer.

Duitse bezetting

De Duitse bezetting heeft in Nederland en Frankrijk de fietsbelasting afgeschaft, maar in België was gedurende de Tweede Wereldoorlog een (Duitsgezind) burgerlijk bestuur en die hebben de provinciale fietsbelasting gehandhaafd. Dat is doorgegaan tot in de jaren ’90 van de vorige eeuw. De provincie West-Vlaanderen had de meeste fietsen en had ook de meeste verschillende tarieven: de oorlogsinvaliden (er waren er in ’40-’45 weer een paar bijgekomen), de kroostrijke gezinnen, aparte tarieven voor tandems, voor driepikkels (bakfietsen) en voor fietsenverhuurbedrijven langs de kust waar kinderen een drie- of vierwielige trapauto konden huren. Elk type had zijn eigen nummering en kleur of een diagonale of een horizontale balk. In totaal had West-Vlaanderen gedurende enkele jaren zes verschillende tak, platen en tarieven

Geen serieuze inkomsten

Wàt een administratie en gaandeweg kwam het provinciebestuur er achter dat het eigenlijk niks opleverde: honderd frank (2 euro 50) per gewone fiets, plus nog een paar handenvol tegen gereduceerd tarief, in een provincie met ongeveer een miljoen fietsen. Dat waren geen serieuze inkomsten als er ook nog een plaat voor geslagen moest worden en de administratie moest worden bijgehouden. Maar net als bij het begin van de fietsbelasting, konden de gezamenlijke provinciale autoriteiten het er niet over eens worden wanneer de taks plaat officieel afgeschaft zou worden. Een federale beslissing kon het niet worden, want de Franstalige provincie Luik was tegen afschaffen: provincie en stad verkeerden in serieuze financiële nood en wilden de paar miljoen franken die het nog opleverde, niet missen. Het werd een principekwestie. De provincie Oost-Vlaanderen gaf al in 1982 een plaat uit met de tekst: geldig tot 1985, in de gedachte dat iedereen tegen die tijd wel op één lijn zou zitten. Vlaanderen (Antwerpen, Limburg) schafte de tak plaat af in 1985, Brabant (toen nog officieel tweetalig met de hoofdstad Brussel) en de Waalse provincies Henegouwen, Namen en Luxemburg schaften de taksplaat af in 1986 en de provincie Luik bleef tot 1991 fietsbelasting heffen.

Interessant verzamelthema

Daarmee is de Belgische taks plaat een interessant verzamelthema. Het nadeel is, net als met het postzegelalbum, dat niet precies bekend is hoeveel er in totaal zijn geweest en bijgevolg hoeveel je er nog mist. Compleet maken van de collecties (negen provincies, koloniën, specials, speciale tarieven, 1899 tot 1991) betekent ongeveer 1900 stuks op het verlanglijstje.

De fiets en provinciale taks…Intussen al zeer oud

Paul Witters

Facebook10
Twitter
Follow Me
Tweet