Er leek geen eind te komen aan de rit, weer schakelde hij zijn motorfiets een tandje hoger. Een enorme moeheid was over hem heen gevallen en eigenlijk wist hij niet meer waar hij heen ging. Ook zijn geheugen leek hem in de steek te laten, hij was zo dodelijk vermoeid dat hij niet eens meer op zijn naam kon komen.
Was hij gek aan het worden, een beroerte? Hij stopte langs de doodstille weg, schoof het vizier omhoog om even over zijn ogen te wrijven. Wat was er met hem aan de hand, het voelde alsof hij tien kilo lood op elke schouder had. Het ontbreken van straatverlichting hielp ook niet mee, alsof hij door een soort tunnel reed met alleen een licht aan het eind. ‘Alsof ik overleden ben en op weg naar het licht’, dacht hij wrang. Voorzichtig reed hij verder, kilometer na kilometer, om eindelijk een gebouw in het wazige licht op te zien doemen. Auto’s waren er niet te zien. Hij reed er omheen en zag uiteindelijk de ingang met een bord, dat hij door het felle licht van binnen eerst niet kon lezen. Hij zette de motor uit, stapte met veel moeite af en haalde de helm van zijn hoofd. Er stond: Wisseling. Wisseling? Wat was dat nu weer? Met dodelijk vermoeide ledematen stapte hij binnen, de receptie was onbemand, maar voetstappen leerden dat er iemand kwam.
“Meneer, wat kan ik voor u doen?” De stem was niet echt geïnteresseerd, eerder vlak. “Ik weet niet, ik ben zo moe en kwam niets anders tegen. Geen restaurant, geen hotel, geen huizen, niks. Waar ben ik, kan ik hier misschien even uitrusten? Het is zo raar allemaal, ik heb geen idee wie of waar ik ben.” Hij werd bij een arm genomen en liep mee naar een kamer waar hij op een bed mocht gaan liggen. De voetstappen verwijderden zich. De opluchting even te liggen was heerlijk, maar toen sloeg de paniek weer toe. Was hij ziek? Hoe ging hij thuiskomen en waar woonde hij eigenlijk? Iemand kwam de kamer binnen en voelde aan zijn pols. “Uw pols gaat erg langzaam, maar waarschijnlijk voelt u zelf al dat uw tijd gekomen is.”
Wat, tijd gekomen? Hij keek de man aan: “Hoezo, ik ben alleen maar erg moe, te moe. Maar zoals u het zegt ga ik dood.” Hij kon de minachting uit de ogen van de ander niet negeren. “En dan, u hebt er ook niet veel goeds van gemaakt. De naweeën van de pandemie, die stampvoetende, narcistische gestoorde dwerg in Rusland die verantwoordelijk is voor de dood van tienduizenden mensen, gewoon omdat hij als een verwend rotkind zijn zin moet hebben. Jij hebt het toegestaan, jij hebt het zover laten komen.” De man richtte zich half op: “Ik?” “Ja jij. Je hebt vanaf het begin de sterk groeiende energieprijzen toegestaan, de aandeelhouders van die bedrijven lachen zich gek. Deed je er wat aan? Alle armoede die ontstond, omdat mensen amper nog geld hadden om eten te kopen en de supermarkten? Die deden braaf mee en zagen hun kansen schoon. Deed je wat? Vrouwen die vermoord worden, want ‘ze droegen hun hoofddoek niet goed’, die verkracht worden, gestalkt, geslagen, gedood, gewoon uit geil machtsbesef. Heb je enige verandering gebracht? Is het nooit tot je doorgedrongen dat het vooral mannen waren die voor deze ellende zorgen? En wat deed je? Nul, niente, nothing, niks. Het stikstofprobleem dat al jaren speelt en nu ineens ‘hot’ is, regeringen die aandrongen op grotere veehouderijen en die nu 180 graden draaien en ook de boeren aan de afgrond brengen. Zich zo bovendien ook weer afhankelijker maken van het buitenland voor voeding, want van hun afhankelijkheid van Rusland hebben ze dus nog niks geleerd. De immense hitte en droogte die de natuur geselde. Dierenmishandeling, jongeren die zich steeds meer als beesten gedragen en waar zijn de ouders? Het is altijd de schuld van ‘de foute vrienden’, kennelijk nooit van hun falende of stomweg afwezige opvoeding. Waar blijft die opvoeding, waar bleef JOUW inbreng? Wat heb jij doorheen het jaar gedaan buiten een puinhoop creëren? En nu verwacht je verzorging en liefde? Je kan niet oogsten wat je niet hebt gezaaid. Jouw tijd is gekomen.”
Vaag drong gekreun tot hem door, geroep. Wat was er in vredesnaam aan de gang? En waarom kon hij zich niets anders herinneren dan ellende, geroep en de geur van nutteloos verspild bloed? Was het echt zijn schuld? Vaag herinnerde hij zich dat hij moe werd van de constante ellende, maar wat kon hij er aan doen? “Mag ik wat drinken? Ik heb zo’n dorst.” “Elke druppel is verspilde moeite. Het duurt nu niet lang meer.” “Maar dit is toch niet menselijk?” “Menselijk, durf jij over menselijk te spreken? Je voorganger deed het waardeloos, jij niet veel beter.” De deur ging verder open en een man met een zeis kwam binnen. Het gekreun en de pijnkreten een eindje verderop werden luider. De man raakte in paniek, maar kon zich niet bewegen. “Laten we hopen dat 2023 het beter gaat doen, hij staat op het punt geboren te worden. Vaarwel 2022…” De deur sloot zich achter de vertrekkende man. Verdriet en wanhoop kwam over de stervende man en daarmee het begrip. Voor hij zijn ogen sloot zag hij het draadje boven zijn hoofd, het draadje dat weldra doorgesneden zou worden. Hij voelde geen paniek, maar ook geen berusting. Alleen dodelijke moeheid. Nog even…
NN