Ik vond een keer op een rommelmarkt een fleecedekentje, een soort omgekeerde jas. Je weet wel, met de mouwen aan de voorkant. Roze, niet echt de fijnste kleur, maar het is wel een heerlijk ding.
Je hebt van die avonden dat je gewoon niet warm kan worden. Het is kil en klam buiten, de verwarming doet zijn best, maar toch blijf je koud. Doorgaans is dat als je erg moe bent. Voor dat soort avonden is die omgekeerde jas, ik noem hem: mijn zuurstok, ideaal. Als ik er gebruik van kan maken althans. Onze stinkThijs zoekt altijd de warmste plekjes, waar mijn eega hem graag in voorziet. StinkThijs is zijn afgodje, zijn prinsje en wat vindt hij heerlijker voor het ventje dan MIJN zuurstok? Niks dus. Oftewel, op avonden dat ik het koud heb, doodmoe ben en mijn kille ledematen wil warmen, kan ik er op rekenen dat ik Thijs ingebakerd vind in MIJN zuurstok. Want: “Aaaach, Thijsje had het koud en wilde er zo graag in liggen, hij stond er zo op te trappelen…” Na wat ijdele pogingen ook een stukje zuurstok te bemachtigen, onder verwijtende blikken van eegalief en teleurstellende geluidjes van Thijsje, geef ik het op en ga over op machtsvertoon. In de keuken rammel ik met het brokjesblik, waarna het kattenspulletje aangerend komt. Snel deel ik lekkers uit, ren naar binnen, maak een knoedel van de zuurstok en verdeel die zuinig over mijn verkleumde benen. Bij terugkomst bekijkt het prinsje de gewijzigde situatie, kijkt verliefd naar eega, die meteen zijn benen strekt. Zo kan zijn afgodje op zijn warme schoot kan liggen, waar StinkThijsje zich dan ook a la seconde neervlijt. Hij bekijkt me met een triomfantelijke blik en, ik zweer je, echt, ik zweer je dat ik zag dat hij een middelvingernageltje naar me opstak!
NN