Regen, wind, somber, prima weer om lekker te lezen. Omdat de nieuwe BOB-campagne is gestart, plaatsen we een toepasselijk verhaal.
Proost… !
Het vertrek stond bol van de rook en iedereen praatte met iedereen. De drank vloeide rijkelijk en iedereen had het naar de zin. Harry dronk zijn zoveelste glas wijn leeg en schonk het meteen weer vol uit de fles, die hij voor het gemak bij hem op tafel had neergezet. Hij kletste en kletste en vond dat hij het grootste gelijk van de wereld had. Ver na middernacht was de wijn op en besloot hij dat het welletjes was. Iemand zei: ‘Hé, Harry, zal ik een taxi voor je bellen? Volgens mij zie je het allemaal niet zo scherp meer.’
‘Welnee, ik weet een weg buitenom, over de dijk. Gaat best.’
‘Joh, laat die auto staan. Gebruik je verstand.’
‘Nee, nee, het lukt wel.’
Bij het verlaten van het vertrek liep hij tegen de deurpost aan en wankelde daarna de deur uit. Buitengekomen haalde Harry een paar keer diep adem. Hij kreeg met moeite de sleutel in het slot van zijn auto, stapte in en reed weg. Hij moest een klein stukje door de wijk, voordat hij buiten de bebouwde kom kwam. Als hij die nam hoefde hij alleen vlak bij zijn huis nog een straat door en dan was hij er.
Onderweg kwam Harry erachter dat hij toch wel een beetje moeite had met mikken. Hij had de huizen achter zich gelaten en er was geen ander verkeer te zien, dus vond hij dat hij wel iets harder kon rijden. Dan was hij sneller thuis en de kans op aangehouden worden minder. Waar ze ineens vandaan kwam wist hij niet, maar in de lichtcirkel van een straatlantaarn reed ineens een meisje op de fiets. Hij kon haar niet meer ontwijken en raakte met zijn bumper haar achterwiel, waardoor ze kwam te vallen. Harry stopte en rende naar haar toe. Ze lag met haar hoofd op de stoeprand, haar fiets waarvan de wielen nog draaiden, lag een eindje verder. Hij pakte haar schouder en draaide haar om. Haar mond stond open, alsof ze nog steeds gilde van schrik. De starende ogen hadden geen uitdrukking meer en het tere plekje van haar slaap was ingedeukt. Bloed maakte haar blonde haar plakkerig. Harry voelde zich op slag nuchter. Haarscherp drongen de consequenties tot hem door: dronken achter het stuur. Dood door schuld. Rijbewijs kwijt, waarschijnlijk gevangenisstraf. Geen baan meer…Hij stond rechtop en keek om zich heen. Geen huizen, geen verkeer. Schichtig stapte hij in en reed weg. Geen auto kwam hij tegen, zelfs niet iemand die nog laat zijn hond uitliet. Thuisgekomen drong het afschuwelijke nog haarscherper tot hem door. Wat had hij gedaan? Dit kon hem zijn toekomst kosten. Dat hij net de toekomst van een jonge vrouw, haar ouders en vele andere had vernield, was schijnbaar minder belangrijk. Hij schonk zich een royaal glas cognac in, in de hoop dat zo het trillen van zijn handen zou verminderen. Toen de fles half leeg was stortte hij bewusteloos in bed.
’s Morgens werd hij wakker met een hoofdpijn zoals hij nog nooit had gehad. Hij ging naar de wc, nam een paracetamol en ging terug naar bed. Uren later werd hij wakker met een gevoel alsof er iets vervelends was gebeurd. Verscheidene minuten gepeins verder herinnerde hij zich ineens alles weer.
Harry voelde zijn hoofdhuid prikken en werd op slag misselijk. Na het douchen en aankleden ging hij naar buiten en liep zo nonchalant mogelijk om zijn auto heen.
Niets te zien, leve de kunststof bumpers. De rest van de dag veerde hij op iedere keer als hij een auto hoorde. Maar de politie meldde zich niet. Niemand keek naar zijn auto. Niets. Alsof het niet was gebeurd…
De volgende dag, maandag, stond het gebeurde breed in de krant uitgemeten. Op zijn werk had iedereen het erover. Jan, Harry’s collega kwam naar hem toe. ‘Heb jij ook niets gezien? Het is op de route gebeurd die jij naar huis zou rijden.’ Maar Harry had zijn antwoord klaar. ‘Eerlijk gezegd; ik heb maar één straat gereden. Toen heb ik de auto stilgezet en heb geslapen tot het licht werd. Ik was pas half acht thuis.’
‘Vreselijk, vind je niet? Zo’n vent moeten ze dood slaan.’ ging een andere collega verder. ‘Wie zegt dat het een vent is geweest? Het had ook een vrouw kunnen zijn.’
‘Je hebt gelijk, maar bij zoiets denk je altijd aan een man.’ De rest van de dag werd over niets anders gesproken, niemand merkte dat Harry heel erg stil was.
De begrafenis was heel druk bezocht en werd uitvoerig in de plaatselijke krant besproken. Harry vermeed alle gesprekken en deed alsof hij het te erg vond om over te praten. Het weekend was weer begonnen en op zaterdagavond zat hij met een borrel op de bank. De rest van de week had hij nog geen biertje durven nemen, maar nu vond hij dat hij wel weer iets verdiend had. Naarmate de fles leger raakte, raakte Harry er meer en meer van overtuigd dat het ongeluk haar eigen schuld was geweest. Wie reed er nu op de fiets op dat tijdstip van de nacht over straat? Dat was toch vragen om moeilijkheden? Voor hetzelfde geld was ze verkracht en vermoord. Hadden die ouders haar niet kunnen halen met de auto? Het was toch stom van haar, zo laat alleen op de fiets? Tegen de tijd dat de fles leeg was, vond Harry dat hem eigenlijk niets aangerekend kon worden. Zo’n stomme meid.
Een paar weken later was er weer een borreluurtje op het werk. Harry had net zijn vierde glas wijn ingeschonken, toen hij een zachte stem naast zich hoorde. ‘Smaakt het?’ Hij keek naast zich en zag een blond meisje staan. Ze draaide zich om en keek hem vol aan. Haar slaap was ingedeukt en haar blonde haren plakten aan een wond. Diverse mensen keken om, toen ze het glas hoorden vallen. Ze zagen Harry staan, met opgeheven arm, alsof hij net een slok wilde nemen. Zijn gezicht drukte verbijstering en ontzetting uit. Het glas lag in stukjes op de grond, wijnspetters zaten tegen zijn broek.
‘Hé, Harry, ga je lekker? Wat sta je raar te kijken?’ Harry knipperde met zijn ogen, het meisje was verdwenen. Hij lachte schaapachtig, ruimde de rommel op en nam een nieuw glas wijn. Zeker toch een schuldcomplex, dacht hij, maar nam daarna toch niets meer te drinken. Vroeger dan normaal ging hij naar huis.
Bij het uitstappen keek hij automatisch omhoog naar zijn flat. Hij zag een blond persoon naar achteren stappen, van het raam vandaan. De adem stokte in zijn keel. Wat was hier in vredesnaam aan de hand? Was hij toch gezien die nacht? Nam nu iemand op een ziekelijke manier wraak? Maar dat blonde meisje op het werk dan? Met die wond? Boven gekomen inspecteerde hij alle kamers, keek zelfs onder het bed. Niets. In plaats van een borrel nam hij koffie.
Zaterdag was er een feestje van een kennis. Harry besloot met de bus te gaan en een taxi terug te nemen. Bij ieder glas wijn keek hij schichtig naast zich, maar er gebeurde niets. Ach, hij had het zich natuurlijk allemaal verbeeld. Niks aan de hand, hij moest zich niet aan gaan stellen. Behoorlijk dronken zat hij later in de taxi. Wat voelde hij zich braaf nu hij zelf niet reed. ‘Had dat twee weken geleden ook maar gedaan, dan had ik nu nog geleefd.’ hoorde hij naast zich. Harry keek en zag het blonde meisje naast zich zitten. Ze lachte vriendelijk, de wond zag er in de duisternis van de auto zwart uit. Met een schreeuw deinsde Harry terug naar de uiterste hoek van de achterbank. De taxichauffeur slingerde van schrik over de weg en vloekte krachtig. ‘Ben je achterlijk geworden? Als je met je dronken kop wilt schreeuwen doe je dat maar ergens anders, anders gooi ik je de auto uit!!!’
De plaats naast Harry was leeg.
Vanaf dat moment durfde Harry geen druppel alcohol meer aan te raken. Iedere dag als hij thuis kwam zag hij de blonde schim achter de vitrage. Maar binnen was nooit iemand. Hij werd schichtig, zenuwachtig en keek voortdurend om zich heen. Maar bij niemand kon hij zijn verhaal kwijt, want dan zou hij zijn misdaad moeten toegeven. Hij omringde zich zoveel mogelijk met mensen en ging als het maar kon bij vrienden en kennissen op visite. Harry was bang.
Op een dag zat hij op het werk in de kantine. Aan het tafeltje was nog één stoel vrij. Harry nam net een hap toen iemand op dat ene stoeltje ging zitten. Automatisch keek hij op… en zag het bloedende hoofd, het kleverige blonde haar, het vriendelijke gezichtje. ‘Ben je niet blij me te zien? Of dacht je dat alles over zou zijn, als je niets meer dronk? Dat is toch erg kortzichtig? Ik ben toch ook voor altijd dood?’
Harry bleef staren tot een duwtje van een collega hem terug naar de werkelijkheid riep. ‘Hallo, ik hang een heel verhaal tegen je op en je zegt niets. Geef je mening nou eens.’ Verwezen keek Harry hem aan, keek weer voor zich en zag een lege stoel. Zonder iets te zeggen stond hij op en liep de kantine uit, verbaasd nagekeken door zijn collega.
’s Avonds nam hij sinds lange tijd een borrel. Niet alleen had hij er behoefte aan, maar hij wilde zich ook overgeven aan de verdoving die drank automatisch met zich mee brengt als je er maar genoeg van nuttigt. Hij was kapot, hij voelde zich opgejaagd en was bang. Was er nog een uitweg? Hij zag die niet meer. Na een paar glazen voelde Harry zich ontspannen en viel de druk van hem af. Toen hij aangeschoten genoeg was ging hij naar bed. ’s Nachts werd hij ergens wakker van, er was iets in zijn slaapkamer. Hij ging rechtop zitten en knipte zijn leeslampje aan. Op zijn wekker was het half drie.
Wat een tijd om wakker te worden, hij was doodop. Wat zou hem gewekt hebben? Naast zich hoorde hij geritsel van de lakens. Hij sloot zijn ogen, hij durfde niet naast zich te kijken. ‘Ben je niet blij me te zien?’ vroeg een stem die hem al bekend in de oren klonk. ‘Je bent dood, laat me met rust. Wat heb je hieraan, ik kan je toch niet weer levend maken?’
‘En daarom denk jij dat je overal maar zo vanaf komt? Je hebt niet eens spijt, denkt dat je dingen oplost door niet meer te drinken. Snap je niet dat je een doodordinaire, gewetenloze moordenaar bent? Dat je het leven van mijn ouders verwoest hebt? En je vindt nog dat het mijn eigen schuld is ook. Meneer de Brave Hendrik, die zich de deugdelijkheid zelve vindt als hij een taxi neemt, in plaats van zelf te rijden en weer iemand te vermoorden.’
Dat laatste woord bleef in zijn hoofd galmen. Hij een moordenaar? Dat was hij niet… of wel? De rest van de nacht bleef hij zo zitten, met het hoofd in zijn handen. In het grauwe ochtendlicht stond hij op. Hij had zijn besluit genomen.
Voor de deur van het politiebureau aarzelde hij nog, duwde toen de deur open en vroeg naar iemand van de recherche. Hij werd niet meteen geloofd toen hij zei dat hij de dader was. Immers, bij iedere misdaad is er altijd wel iemand die zegt dat hij het heeft gedaan, terwijl het niet zo is.
Een paar uur lang werd hij ondervraagd; een psychiater werd erbij gehaald en zijn hele doopceel werd gelicht. Pas toen hij in detail wist weer te geven hoe het meisje erbij had gelegen, hoe de verwonding eruit had gezien, wilden ze het in overweging nemen. Bewust vertelde hij niet hoe de geest van het meisje bij hem spookte en hem achtervolgde. Dan zouden ze echt denken dat hij gek was. Ze sloten hem op in een cel, nadat ze zijn veters en riem hadden afgenomen. Uren zat hij daar en staarde voor zich uit. Zou er nu een eind komen aan die nachtmerrie? Het antwoord kwam een poos later, toen het meisje ineens naast hem zat op het bed. ‘Wat wil je nog meer? Ik heb mezelf aangegeven, ik zal gestraft worden. Wat kan ik nog meer doen?’ ‘Niets, maar daarom ben je nog niet van me af. Wat mij betreft heb je levenslang. Ik zal je regelmatig in je cel opzoeken, vind je dat niet fijn?’ Harry was opgestaan en zag hoe het gewonde meisje zich uitstrekte op zijn bed. Haar gewonde hoofd neervlijend op het platte hoofdkussen. Hij voelde zich radeloos: de rest van zijn leven zat hij vast aan een spookbeeld. Nooit zou hij nog een normaal leven kunnen opbouwen. Had hij dat verdiend? Was het nou zo erg? Waar hij ook zou gaan, zij zou er zijn. Hem verwijtend en bespottend en lachend die vreselijke wond tonen. Ze had gelijk: hij had levenslang.
De volgende ochtend vonden ze hem.
Zijn overhemd had hij gebruikt om zich op te hangen. Eén mouw geknoopt aan het traliewerkje rond de lamp. Zijn dode ogen gericht op het hoofdkussen, waar geronnen bloed op zat, met wat blonde haren erin gekleefd.
LW
Foto: Pxhere