Mijn woede aan ‘t koelen, want vannacht om 04:00 was ‘t weer van dat. Het begon zoals iedere nacht. Dat klinkt misschien als het begin van een sprookje, maar dat is het zeker niet. Ikke: “Zoet, (héél stillekes) ben jij al wakker ?” Hij: “Mmmmmm (nog stiller), een klein beetje wakker, verwa?” Ikke weer: “Awel, nu was ik juist aan ‘t denken dat we oud aan ‘t worden zijn. Vroeger, gingen we met ons vrienden, Pierre en Magda zaliger, een pint drinken, waren we thuis rond 19:00, soms zelfs wat later, dan avondeten met een goed glaske wijn , daarna zagen we nog naar goeie film tot tegen middernacht en gingen dan naar ons bed. Nu is er toch héél veel veranderd, hé zoet?” Hij (zo stil dat ik dat gemurmel bijna niet hoor): “Wat is er dan zo veranderd ?” Ikke weer: “Awel, nu gaan we om 16:00 een pint drinken, zijn om 17:00 thuis, eten om 18:30 met een goed glaske wijn, zetten ons voor den TV, vallen in slaap, worden wakker om 21:30 en kruipen in ons bed.” Hij (al een beetje wakkerder): “Dat is omdat we oud aan ‘t worden zijn, hé zoetje.” Ikke weer: “Oud ? Wat is oud? Maar den tijd van vroeger komt toch niet meer terug. Hé zoet, weet je nog vroeger als je een verkoudheid had, ging je naar de apotheker voor vetkaarsjes.” Hij (nu wakker en bijna gestikt van ‘t lachen): “Gij met je vetkaarsjes, ze zullen verleden jaar bij den apotheker hier in ‘t dorp nogal gelachen hebben toen je ze daar ging vragen. Dat bestaat al 100 jaar niet meer.” Ikke (kwaad): “Wat bedoel je ten eerste met die 100 jaar??? En ten tweede, durf jij daar mee lachen, dat was de beste remedie tegen een valling. Je maakte die kaarsjes warm, smeerde dat op je borst, legde er gazettenpapier op en nen badhanddoek om dat warm te houden. ‘s Morgens was je valling weg.” Hij: “Valling weg ? ‘t Zal wel zijn zeker, kwakzalverij was dat.” Ikke: ” Watte??? Kwakzalverij??? Dat was ‘t beste dat er bestond en daarbij, gij moet niet teveel zeggen met je schapenvachtje!” Hij: “Oh ja (héél vertederd, klaarwakker en met ne gelukzalige zucht), mijn schapenvachtje. Dat heb ik nog hé, dat ligt ergens in de kast. Da’s zeker al 50 jaar oud, het is een roos en dat was héél goed voor je rug. Ge smeert ‘s avonds uwe rug in met kampferalcohol, ge bindt dat schapenvachtje rond en ‘s anderendaags is uwe rug genezen.” Ikke (nog kwader en al wat harder): “NEE, dat heeft OOIT een roos geweest, nu heeft dat geen kleur niet meer en trouwens, wat is dan ‘t verschil met mijn vetkaarsjes? Just hetzelfde. Het bestaat alle twee niet meer. Trouwens, dat schapenvachtje kan nog enkel dienen voor ‘Rijker dan je denkt’. Dat is enig in zijn soort, is zeker 50 jaar oud en gene enkele mens heeft dat nog in zijn bezit, misschien krijg je er nog geld voor .” Hij (nu razend kwaad): “Mijn schapenvachtje gaat niet weg, dat is van mij, voor mijne rug.” Ikke razend: “Klein joenk!” Allé, een kleurloos schapenvachtje met kamferalcohol of vetkaarsjes met gazettenpapier die niet meer bestaat, voor mij was ‘t al eender. Hij kon de pot op, mijne vaak was over (ikke kwaad) en zijne vaak was ook over (natuurlijk ook kwaad). Ikke uit bed en naar beneden, waar ik nu nog zit en hij ligt nog uren wakker, te mijmeren over zijn schapenvachtje.
Vrouwen zijn goddelijke wezens.
Jeannine