Een varkensschouwer was toezichthouder op de slacht van varkens. De meeste varkens in de 17e eeuw werden voor eigen gebruik geslacht. Slechts een klein deel van het vlees kwam op de markt. En dat was het werkterrein van de varkensschouwer, de voorloper van de voedselinspecteurs.
Voornaamste taak
De voornaamste taak van deze varkensschouwer was erop toe te zien of een varken al dan niet ‘vinnig’ was, ook wel ‘gortig’ of ‘garstig’ genoemd. Bij een levend dier kon alleen de kenner dit zien aan de hand van de vinnen, een soort van blaasjes, onder de tong. De keuring was hiermee klaar, maar elders werd het varken ook nog eens in geslachte toestand gekeurd op knobbeltjes in het vetweefsel. Die gaven een ranzige smaak aan het vlees.
Minderwaardig
Van zieke dieren afkomstig vlees werd niet als onbruikbaar, maar wel als minderwaardig beschouwd. Wat onverkocht bleef, verdween vaak naar het gasthuis of naar de armen. De keurmeester bepaalde of het vlees nog eetbaar was. Men nam het daarbij niet al te nauw. Aan een beetje bedorven vlees ging je niet dood, was destijds de gangbare opinie. De schouwers waren meest keuterboeren, het was een bijbaantje. Veel zal dat niet opgeleverd hebben, want er werd op deze inkomsten geen belasting geheven. En de belastingdienst kennende zou die heus wel hebben toegeslagen als er maar enigszins wat te halen viel.
Geen vetpot
Een vetpot was het sowieso niet. Zo deed een varkensschouwer in het jaar 1792 zijn beklag over schouwers, die niet door Gedeputeerde Staten waren aangesteld. Daarop namen GS het besluit dat alleen personen aangesteld door de Staten het beroep mochten uitoefenen. Op overtreding werd een goudstuk boete gesteld, ten gunste van het armenbestuur waar de overtreding werd geconstateerd.
Omstreden
Aan het eind van de 18e eeuw bleek uit nieuw onderzoek dat het eten van vlees van tuberculeus vee onschadelijk was voor de volksgezondheid. Franse onderzoekers wezen er ook op dat het eten van vlees afkomstig van vee met runderpest en longziekte, van varkens met vinnen en rotkreupele schapen, mits gekookt, geen bedreiging vormde voor het menselijk welbevinden. Het nut van vleeskeuring werd omstreden en het toezicht verslapte. Pas na 1850 herleefde de interesse voor vleeshygiëne weer, nadat een aantal nieuwe onderzoeken de schadelijkheid van slecht vlees voor de volksgezondheid overtuigend had aangetoond.
Paul Witters
Foto: Pixabay