Exact half zes stak Peter zoals iedere dag de sleutel in het slot en liep naar binnen, waar zijn vrouw al op hem zat te wachten. ‘Dag schatje, hoe was je dag?’ Hij kuste zijn vrouw en aaide over haar haren.
‘Dag vent, mijn dag was goed, hoe was jouw dag?.
Een gewoon gesprekje, zoals ieder getrouwd stel die heeft. Els zette een biertje voor hem neer. Ze vertelde over de boodschappen, de buurvrouw, een kennis die in verwachting was.
Peter vertelde over de files, kantoor en één van de meisjes die jarig was en op gebak had getrakteerd. ‘En dat kostte jou zeker de drie obligate zoenen?’ vroeg zijn vrouw. Peter aarzelde: ’Ja, dat is toch normaal tegenwoordig?’
‘Je zult er geen moeite mee hebben gehad. Zeker dat knappe ding met die stomme blik in haar ogen? Lekker tegen je aangehouden? Alsof je thuis tekort komt.’
Hij sloot even zijn ogen, hij kon tegenwoordig alleen nog maar iets vertellen als er geen vrouwen in voorkwamen. En dat was nu eenmaal moeilijk als je op een kantoor werkte met hoofdzakelijk vrouwen. ‘Toe Els, niet weer. Je weet best dat je om niets jaloers bent. Maak nu niet weer problemen. Je weet dat je me kunt vertrouwen.’
‘Ja, jij lekker achter die wijven aan en dan thuis mooi weer spelen.’ Ze stond op en liep naar de keuken. Peter liep achter haar aan en sloeg zijn armen om haar heen. ‘Je weet dat ik van je hou, dat ik nooit iets zou doen om je te kwetsen en dat houdt automatisch in dat ik niet in andere vrouwen geïnteresseerd ben. Het kwetst me dan ook dat je me er iedere keer weer van beschuldigt.’ Els keek berouwvol naar haar pantoffels. Ze wist dat hij gelijk had. Hij zou haar niet bedriegen, maar iets in haar was sterker. Een soort dwangneurose. ze kon het niet laten hem te beschuldigen. En op het moment dat ze dat deed was ze er ook zeker van dat ze gelijk had, dat hij iets met andere vrouwen had. Peter keek neer op het glanzende haar van zijn vrouw. Het zou niet in hem opkomen om vreemd te gaan, hij hield van zijn vrouw, hij vond haar nog steeds mooi. Maar die ziekelijke jaloezie begon de spuigaten uit te lopen.
Dat was begonnen toen ze veertig werd. Vreselijk had ze dat gevonden en dat werd er met iedere verjaardag niet beter op. En nu voelde ze zich oud en uitgerangeerd.
’s Avonds lagen ze allebei nog een poos wakker, zonder het van elkaar te weten. De scène van vandaag, eentje van de vele, spookte door hun hoofd. Bij Els haar onzekerheid opbouwend: natuurlijk ontkende hij alles, hij zou gek zijn het toe te geven. Bij Peter zijn zekerheid afbrekend: het glipte door zijn vingers, hij kon haar niet overtuigen. Maar hij had genoeg van die ruzies, de loze beschuldigingen. Het sloopte hem.
Een paar dagen later liepen ze samen door de stad. Bij een druk kruispunt gekomen sprak een vrouw hen aan. ‘Neem me niet kwalijk, ik ben hier onbekend, kunt u me zeggen hoe ik bij het station kan komen?’ Ze had een lief gezicht, een brede glimlach met witte tanden en woest krullend bruin haar. Peter opende zijn mond al, maar voelde de blikken van zijn vrouw. ‘Leg jij het maar uit, jij kan dat beter dan ik.’ Hij deed een stapje terug en liet zijn vrouw het woord doen. Zwijgend liepen ze verder. Thuisgekomen sprak Peter: ‘Zover is het dus al gekomen Els. Ik durf zelfs iemand de weg niet meer te wijzen. Je zou er weer ruzie over hebben gemaakt, insinuaties hebben gespuid. Ondanks dat ik de vrouw helemaal niet kende.’ ‘Ja maar, je vond haar wel leuk om te zien. Je zou het helemaal niet erg hebben gevonden!’ Er brak iets in Peter. Hij stond op, pakte zijn jas en liep de deur uit.
Els stond alleen in de kamer, angst kneep haar keel dicht. Ze wist het zeker: hij ging naar zijn vriendin, hij greep de gelegenheid om naar haar toe te gaan!
Peter liep over straat, de tranen stonden in zijn ogen. Dit hield hij niet meer vol, hier moest een eind aan komen, hoe deed er niet toe. Even speelde hij zelfs met het idee een vriendin te nemen. Iemand die lief was, die hem vertrouwde en waar hij mee kon lachen. Hij zuchtte, dat was natuurlijk ook geen oplossing. Toen hij een uur later thuiskwam vond hij Els in zijn stoel. Een natgehuilde, tot bal samengeknepen zakdoek in haar hand. Medelijden welde in hem op, tot het moment dat opstond en ze in zijn gezicht begon te schreeuwen. ‘En? Was het prettig? Ze was zeker wel blij dat je kwam, kon je nog eens lekker over me klagen. Over wat een rotwijf je hebt. Maar dat rotwijf heeft je wel door. Vuile viezerik, heb je je nog gedoucht voor je daar wegging? Waarom rot je niet op, terug naar haar?’ Hij zag haar van woede en haat verwrongen gezicht en het was alsof hij haar voor het eerst zag. Deze vrouw kende hij niet, had hij nooit gekend.
Zijn hand raakte haar vol in het gezicht. Els tuimelde achterover en viel ruggelings in de stoel waar ze net uit was opgestaan.
Hoe gaat het verder met dit huwelijk dat vergiftigd wordt door de ziekelijke jaloezie van Els? Lees het morgen in deel 2