Mark wilde net overboord springen, gedreven door moedeloosheid en verdriet, toen een mevrouw hem aansprak…
De vrouw, ze bleek Debbie te heten, kletste maar door. Na een poosje merkte Mark dat hij écht in gesprek met haar was geraakt. Debbie had een onderhoudende, warme manier van converseren. Ze gaf hem het gevoel dat ze oprecht in hem was geïnteresseerd. Ze wandelden de diverse dekken rond en voor het gemak had Debbie hem een arm gegeven. Mark kreeg een warm gevoel van deze vrouw, alsof hij met z’n moeder praatte. Die kon ook zo heerlijk meeleven. De nacht ging snel voorbij en aan zijn zelfmoordplannen dacht hij niet meer. Integendeel, het was Debbie gelukt zijn interesse voor diverse dingen te wekken en op de één of andere manier voelde hij zich beter dan hij in tijden had gedaan. In het eerste ochtendgloren zaten ze samen op een bank. Met enkele gerichte vragen wist Debbie hem zo ver te krijgen dat hij zijn hart uitstortte over alles: het overlijden van zijn moeder, het failliete bedrijf en vooral over Elise.
Stilletjes luisterde ze naar hem, af en toe streek ze over zijn haar. Droogde zijn tranen toen hij over Elise begon en het gevoel van vernedering en eenzaamheid dat hij had gehad, nadat hij hun had zien rijden. “Heb je nog een foto van haar?” Mark pakte de foto uit zijn portefeuille, hij had nog niet de moed gehad die weg te gooien. Debbie pakte de foto aan bestudeerde die grondig. Ze keek op en zei: “Wat een geluk voor je.” Verbaasd keek hij haar aan; hij verwachtte het gewoonlijke geweeklaag: wat een knap meisje, zonde zeg, jammer hoor, denk je echt niet dat dit nog goed komt en meer van dat soort uitspraken. “Geluk?”
“Sorry Mark, maar het egoïsme straalt eraf. Zie je die lijnen niet?” Mark bekeek de foto intens en of het nu door het grauwe ochtendlicht kwam of iets anders, maar het leek wel of Elise er op die foto ineens heel anders uitzag. Waren die ontevreden trekken hem echt nooit opgevallen? En die harde, berekenende ogen? Hij huiverde, keek weer, bleef kijken.
“Zie je niet, dat toen het slecht met je ging ze stomweg iemand zocht, die het wel allemaal kon betalen? Haar wel dat verwende leventje kon geven? Jongen, wat zou jij ongelukkig zijn geworden. Natuurlijk heeft het zeer gedaan, maar count your blessings. Er lopen zoveel lieve meisjes rond en dat jij nu net zo’n heks moest treffen. Volgens mij deed ze het liefst als je haar maar presentjes gaf en trakteerde op etentjes. Nam ze ooit iets voor jou mee?”
Mark zweeg. Het enige dat Elise ooit voor hem had meegenomen waren onbetaalde rekeningen geweest. En inderdaad, haar slechte humeur klaarde op als hij haar weer ergens op trakteerde. Het leek alsof hem heel wat lichtjes opgingen. Ineens vielen alle stukjes op zijn plaats. En daar had hij voor over boord willen springen! Wat een sukkel was hij geweest. Debbie zat geduldig naast hem te wachten. “Er wordt je nu veel duidelijk, is het niet?” “Ik heb net heel veel geleerd, wat ben ik je dankbaar.” Ze stond op: ‘Ik ga me opfrissen en mijn spullen bij elkaar zoeken. Dus ik zoek mijn hut weer op, we zullen zo aankomen.” En terwijl ze zijn hand pakte: “Geloof me, niemand is waard dat je gekke dingen doet en zo iemand al helemaal niet.” Beschaamd keek Mark Debbie aan; ze had geweten wat hij had willen doen en had hem tegengehouden. “Als ik de kans krijg zou ik je graag nog opzoeken, voordat ik weer terugga. Mag ik alsjeblieft je adres?” “Wil je het niet liever zo houden? Ships that pass in the night?”
“Nee, in die paar uur ben je me zo dierbaar geworden, alsof ik mijn moeder een beetje terug heb gekregen.” “Dat is het liefste dat iemand ooit tegen me heeft gezegd.” Ze pakte pen en papier uit haar tas en schreef het één en ander op. “Als je niet komt vind ik het niet erg, misschien voel je je later niet lekker over het feit dat je me zoveel hebt verteld.” Hij pakte het papiertje, vouwde het op en stak het in zijn zak. “Je hebt m’n leven gered, ik heb er weer zin in.” Debbie kuste hem op zijn wang: “Daar ben ik blij om. Goodbye.”
“Nee, tot ziens.”
Drie dagen later had Mark alles geregeld. In overleg met zijn baas bleef hij nog een paar dagen in Engeland en genoot van het prachtige, heuvelachtige landschap, de vriendelijke mensen en de historische stadjes. Hij reed naar het stadje waar Debbie woonde. Het opgegeven adres was snel gevonden. Het was een rustige straat, zonder doorgaand verkeer. Veel losstaande huizen in een groene omgeving. Mark belde aan, wachtte een poos en belde weer. Zou ze boodschappen zijn gaan doen? Hij voelde zich teleurgesteld. Besluiteloos keek hij de straat in en besloot bij de buren aan te bellen. Een oudere dame deed open.
“Yes?” “Sorry, dat ik u stoor. Ik moet eigenlijk hiernaast zijn, maar er is niemand thuis.” “Nee, met dit mooie weer zit heel de familie in het zwembad.” Heel de familie? Merkwaardig. Mark had juist gedacht dat Debbie alleen was.
“Hebt u enig idee hoe laat ze terug zijn?” “Nou, die kleintjes houden dit niet zo lang vol, dus zo laat zal het wel niet worden. De oudste is tenslotte pas vijf.” Nu begon het Mark te duizelen. Vijf jaar? Debbie was achter in de veertig. Aarzelend vroeg hij: “Ik hoop dat ik bij het juiste adres ben, ik zoek Debbie Green.” De vrouw staarde hem aan. “Debbie? Green?” “Ja, kent u die? Die woont toch hiernaast?” “Meneer, komt u binnen. Neemt u even een kop thee.” Verbaasd liep Mark achter haar aan. Even later, in haar gezellige woonkeuken, achter een beker thee vroeg ze: “Wilt u me vertellen waar u Debbie van kent?” Zonder in details te treden vertelde Mark dat hij haar op de boot was tegengekomen en heel de nacht met haar had zitten kletsen. Toen hij uitgesproken was bleef het heel lang stil. “Kunt u me beschrijven hoe ze eruit zag?” Mark beschreef Debbie zo precies mogelijk.
Ze stond op en pakte een foto van het kabinetje. “Is ze dit?” Op de foto stond Debbie, arm in arm met deze dame die er op de foto nog jong uitzag. Debbie zag er net zo uit als hij haar had gezien. Dat klopte dus niet: de één oud geworden, de ander hetzelfde gebleven.
Verward keek hij op. “Meneer, Debbie is al dertig jaar dood.” Geschokt keek hij haar aan en dacht: ook dat nog, het arme mens is dement. Scherp keek ze hem aan: “Ik mankeer niets, ze is echt dood. Verdronken.” “Mevrouw, ik heb uren met haar gesproken. Ze heeft me dit adres gegeven.”
“Dat klopt, daar woonde ze ook. Met haar man. Haar man liet haar in de steek voor een jongere vrouw. Die vernedering is ze nooit te boven gekomen. Ze nam een ferry naar het vaste land en is overboord gesprongen.”
Mark werd misselijk, dit kón gewoon niet. “U houdt me voor de gek. Ik zeg u dat ik met haar heb gesproken.” De vrouw luisterde niet meer. Met tranen in haar ogen sprak ze: “En wat een lieve meid was dat. Ze kon intens met je meeleven, had altijd een warm, opbeurend woord voor je klaar. Als je in de put zat, leek ze dat te ruiken. Binnen de kortste keren was ze bij je en beurde je helemaal op.” Het koude zweet brak hem uit; dit was precies zoals ze was. En zonder haar te hebben gekend kon de oude vrouw dat niet weten. “Was u heel erg verdrietig toen ze u aansprak?” Mark lachte schamper: “Verdrietig? Ik wilde net overboord springen.” De adem stokte in zijn keel: hij had willen doen wat zij had gedaan. “En wat heeft ze allemaal gezegd?” “Och mevrouw, van alles. Ze heeft mijn gedachten afgeleid van wat ik wilde doen, me moed ingesproken. Ze zei ook, dat niemand het waard was om rare dingen voor te doen.” De vrouw knikte: “Die vent van haar was ook het doodschoppen niet waard. Eerst liet hij zijn vrouw in de steek, die zich van verdriet verdrinkt. En dat jonge meisje liet hij ook zitten toen ze in verwachting was.” De tranen stroomden over Mark’s gezicht.
“Mag ik die foto van haar hebben? Om me eraan te herinneren dat er zulke mensen bestaan.”
“Natuurlijk.” Ze pakte de foto met lijstje in een krantje en gaf het aan hem. Langzaam liep hij naar de auto, draaide zich nog één keer om en keek naar het huis waar Debbie had gewoond. Hij klemde het pakje aan zijn borst, stapte de auto in en reed weg.
Het leven tegemoet…
Binnenkort een nieuw vervolgverhaal van Lieve Wiesda